Vlaanderen
Klasse.be

Zo doen zij het

“Soms studeren onze leerlingen sneller af in volwassenenonderwijs”

  • 3 maart 2021
  • 5 minuten lezen

Hoe vis je dreigende drop-outs op, vóór ze van de radar verdwijnen? GO! Technisch Atheneum Zavelenberg en CVO Brussel slaan de handen in elkaar: ze erkennen de verworven competenties van die leerlingen en laten ze hun diploma behalen in het volwassenenonderwijs. “Zo’n flexibel traject geeft ze weer goesting.”

Pieter Vielfont, directeur Atheneum Zavelenberg en Harald De Muynck, directeur CVO Brussel
Pieter Vielfont, directeur Atheneum Zavelenberg (rechts): “Leerlingen die overstappen naar het CVO hebben een andere leraar, maar hoeven niet weg uit hun vertrouwde omgeving.”

Waarom volgt een schoolmoeë leerling wel graag les in het volwassenenonderwijs?

Pieter Vielfont, directeur Atheneum Zavelenberg: “Neem een leerling van 18 jaar die blijft struikelen over vakken uit het vierde jaar. Die is het beu om 8 uur per dag aan de schoolbanken te zitten. Vaak doet die leerling het niet slecht voor praktijk, maar als hij niet slaagt voor taal en PAV, moet hij nóg eens zijn jaar overdoen. Dan geeft hij er misschien de brui aan en eindigt hij zonder diploma secundair.”

“Op de klassenraad bekijken we of hij niet beter af is in een alternatief traject: op basis van een samen ontwikkeld competentieschema weten we welke vrijstellingen onze leerlingen in het volwassenenonderwijs kunnen krijgen en stellen we ze voor om hun traject verder af te werken in het CVO. Als die leerling bijvoorbeeld een vrijstelling krijgt voor zijn praktijkvakken uit de tweede graad, is hij opnieuw gemotiveerd om verder te studeren.”

“In het volwassenenonderwijs kan die leerling zijn algemene vorming en praktijkvakken uit de derde graad spreiden over verschillende modules, zelfs over verschillende jaren. Daardoor moet hij niet meer de hele dag naar de les én kan hij deels aan het werk. En leerlingen met dit profiel vinden het een verademing om met andere volwassenen in de klas te zitten.”

Was er in het volwassenenonderwijs ook nood om samen te werken met het secundair?

Harald De Muynck, directeur CVO Brussel: “Ja, want jongeren kwamen vroeger pas een jaar of 2 na hun schooluitval aankloppen bij het tweedekansonderwijs (TKO). Doodzonde, die moesten we toch sneller weer op de rails krijgen? De hervorming van het secundair onderwijs hielp ons een handje: het beleid bevordert samenwerking in de strijd tegen schooluitval. De directies van alle arbeidsmarktgerichte instellingen van GO! Scholengroep Brussel staken de koppen bij elkaar. Ook het Centrum Leren en Werken deed mee.”

Pieter Vielfont: “Eerst wilden we de koek gelijk verdelen: we bespraken wie welke opleiding zou aanbieden, zodat we elkaar zeker geen concurrentie aandeden. Maar al snel zagen we in dat we elkaar konden versterken als we de tussenschotten tussen de verschillende onderwijsvormen weg namen.”

Harald De Muynck, directeur CVO Brussel
Harald De Muynck, directeur CVO Brussel: “Sommigen stoppen meer vakken in hun persoonlijke traject dan de verplichte uit het secundair.”

Welke voordelen levert jullie samenwerking op?

Harald De Muynck: “De technische docenten van onze beide scholen delen hun expertise: onze docent elektriciteit werkte bijvoorbeeld mee aan het digitale leerpad voor het secundair. Leerlingen elektriciteit die aan het CVO of in het technisch atheneum hun diploma secundair behalen, kunnen dan bij ons uitbreidingen volgen. Rond energiemanagementsystemen of de techniek achter laadpalen, zonnepanelen en batterijen, bijvoorbeeld. Ons aanbod in korte modules prikkelt hun interesse. Sommigen stoppen meer vakken in hun persoonlijke traject dan de verplichte uit het secundair. En ook de leerlingen van het Atheneum mogen bijkomende modules bij ons volgen. Een leerling elektriciteit die een basismodule lassen opneemt, loopt niet meer vast in zijn studiekeuze. De werkgever zal die veelzijdige profielen appreciëren.”

“Bovendien leren anderstalige ouders van leerlingen uit het Atheneum Nederlands aangeboden door ons CVO. Zo begrijpen ze het rapport van hun kinderen en de brieven van de school. Leraren van het Atheneum kunnen makkelijker met hen communiceren. Onze samenwerking is dus in alle opzichten een win-winsituatie.”

Pieter Vielfont: “Veel praktische modules van het CVO vinden bij mij op school plaats, in het atelier sanitair of CV. Leerlingen die overstappen naar het CVO hebben een andere leraar, maar hoeven niet weg uit hun vertrouwde omgeving. De cursisten van het CVO en onze leerlingen staan soms samen in het atelier, waardoor onze tieners zich volwassener gedragen.”

Zijn potentiële afhakers enthousiast over zo’n een flexibel traject?

Pieter Vielfont: “In de beginperiode vroeg het wat ‘masseerwerk’ van de klastitularis en leerlingenbegeleiding om leerlingen en vooral hun ouders te overtuigen van zo’n alternatief traject waarbij verworven competenties vlot binnen het CVO kunnen worden erkend. Ze zagen het voltijds secundair onderwijs als enige weg naar een volwaardig diploma en vreesden dat het volwassenenonderwijs niet evenwaardig was.”

“Tot de eerste jongeren succesvol afstudeerden aan het CVO. Ondertussen doet de mond-tot-mondreclame zijn werk: ze vertellen het door in hun ‘quartier’. Nu vragen leerlingen ons zelf of ze hun secundair in het CVO of Centrum Deeltijds Onderwijs mogen afmaken. De leerlingenbegeleiding bekijkt dan wat mogelijk is, of ze de leerstof van het CVO thuis zelfstandig kunnen verwerken, bijvoorbeeld. Leerlingen heroriënteren naar een flexibel traject kan op elk moment in het schooljaar. Ze hoeven geen maanden te wachten. ”

Pieter Vielfont, directeur Atheneum Zavelenberg
Pieter Vielfont, directeur Atheneum Zavelenberg: “Leerlingen met dit profiel vinden het een verademing om met andere volwassenen in de klas te zitten.”

Hoe zorg je ervoor dat het diploma evenwaardig is?

Harald De Muynck: “De leerplannen en competenties in beide onderwijsvormen op elkaar afstemmen was een stevige denkoefening. Ondertussen hebben we een standaardschema. We weten perfect wat een leerling uit het 4de tot het 7de jaar nog moet volgen. Ze hebben vaak al heel wat vrijstellingen. Wederzijds vertrouwen is een belangrijke voorwaarde: je moet geloven in de kwaliteit van de verworven leerinhouden in de andere school.”

Pieter Vielfont: “Het kan zijn dat de leerlingen hun kwalificatie sneller behalen in het CVO dan bij ons in het secundair. Doordat ze hun eigen traject samenstellen, krijgen ze weer goesting. Mijn leerlingenaantal vermindert wel als de leerlingen overstappen naar het CVO, maar we stellen het belang van de leerling centraal.”

Wat nemen jullie van elkaars school mee naar jullie eigen werking?

Pieter Vielfont: “Wij willen graag af van die 8 uur instructietijd per dag in de beroepsrichtingen en denken na over een flexmodel. Door de hervorming van het secundair onderwijs mogen we meer vakoverschrijdend werken: je kan taal of PAV integreren in een praktijkvak.”

“De autonomie en flexibiliteit die de leerlingen fijn vinden in het CVO proberen we hun ook te bieden in het secundair. We denken zelfs aan een gezamenlijk onthaal op campus Zavelenberg. In de beroepsrichtingen stromen leerlingen vaak pas in de tweede of derde graad in. Tijdens hun intakegesprek bekijken we voortaan meteen wat het beste traject voor hen is: voltijds in het secundair of deels in het CVO of in het Centrum Leren en Werken.”

Femke Van De Pontseele

Voeg dit artikel toe aan je bewaarde artikels

Log in om te bewaren


W

Willy De Bouw - GISO Machelen - Diegem

4 mei 2021

Mooi dat bezorgde mensen zoeken naar oplossingen om ongekwalificeerde uitstroom in het arbeidsmarktgericht onderwijs in te dijken. Dit artikel bevestigt voor mij echter gewoon dat het immense knelpunt van het voltijds BSO in de lineaire structuur ervan ligt. Onderwijs voor de meest kwetsbare jongeren behoort opbouwend en flexibel georganiseerd te worden, zonder de gesloten sluisdeur op 30 juni van elk schooljaar. De oplossing ligt nochtans voor de hand. Valideer competenties op het moment dat ze behaald worden door middel van attesten en certificaten die nooit teruggedraaid kunnen worden. Op die wijze bouwen de jongeren een portfolio van competenties op die voor altijd verworven blijft. Dat je daarvoor ook flexibele overgangen moet mogelijk maken, eventueel losgekoppeld van de algemene vorming (PAV) is een voorwaarde. De instroom in het BSO is zo divers geworden (vanuit het 3de, 4de, 5de leerjaar van het basisonderwijs, vanuit het buitengewoon onderwijs, op basis van leeftijd vanuit de eerste graad naar de tweede graad, ...) dat het gewoonweg logisch is dat de ontwikkeling binnen het specifieke deel en de algemene vorming niet altijd volgens een zelfde tempo verloopt. Daar kunnen we de jongeren toch niet voor afstraffen? Dit is geen onderwaardering van de algemene vorming, in tegendeel. Maar dat het eindpunt van beide trajecten niet noodzakelijk op dezelfde lijn ligt, is realistisch. Waarom forceren we leerkrachten dan om op delibererende klassenraden een gezamenlijke beslissing te nemen? Omdat we die structuur (efficiënt voor ASO wellicht) uit gewoonte toepassen, en niet stilstaan bij de noden van deze specifieke doelgroep. Laat ons dus ijveren voor een soepele structuur, afgestemd op de doelgroep, met flexibele leerwegen, individuele trajecten, een motiverende modulaire opbouw, en attesten voor verworven competenties. Op die wijze lossen we het probleem zelf op en moeten we de leerlingen, hoe goed bedoeld ook, niet naar het volwassenenonderwijs loodsen. Dat dit organisatorisch een heel andere aanpak vraagt is een uitdaging, maar heel zeker mogelijk! Je begrijpt toch absoluut niet waarom een modulaire structuur na de modernisering niet meer mogelijk is in het voltijds BSO? Duaal, deeltijds nog even, volwassenenonderwijs, VDAB-opleidingen, ze kunnen allemaal modulair, maar de meest kwetsbare groep blijft in de kou staan, gevangen in een structuur die helemaal niet afgestemd is op de noden. Op die wijze blijf je zelf de structurele ongekwalificeerde uitstroom organiseren!

Reageren

Laat een reactie achter