Verhaal
“Onderwijs begint bij lastige vragen”
Trekken we voor zowat elk maatschappelijk probleem te snel nog een extra schuif open en proppen we dat bij het takenpakket van leraren? Klasse at samen met Ignaas Devisch, professor medische filosofie en ethiek een broodje filosofie, belegd met inzichten over het lerarenberoep, ethiek en oorlog.
Ignaas Devisch? Da’s de filosoof met een heldere kijk op complexe zaken. Die scherpe inzichten of vragen stelt met zachte stem. Gemaakt voor onderwijs, denk je dan. Achteraf lijkt dat logisch, maar Ignaas en onderwijs: dat was lange tijd geen gouden match.
Ignaas Devisch: “Vooral in het secundair liep mijn schoolcarrière voor geen meter. Het dieptepunt? Toen het PMS (het vroegere CLB) vertelde dat ik te dom was voor aso. Toen die man dat tegen mijn ma zei, zat ik naast haar. Ik was 14 jaar, volgde mijn tweede jaar Grieks-Latijn en was ongelooflijk kwetsbaar.”
“Daar zat ik: laatbloeier, extreem verlegen en tengere tiener. Een dankbare prooi om te pesten, waar klasgenoten het jaar daarna – 2 koppen groter – gebruik van maakten. Na die uitspraak had ik ondertussen nog nul zelfvertrouwen. Praten over hoe slecht ik me voelde was geen optie. ‘Zwijg en doe verder’ was toen de opvoedstijl van ons katholieke, strenge en West-Vlaamse gezin. Zwijgen deed ik. Maar verder doen lukte niet meer.”
Hoe vond je daarna jouw juiste spoor?
Ignaas Devisch: “Ik wisselde van school. Een man van een andere PMS-afdeling sprak toen met mij: ‘Als je 100% voor Grieks scoort, kan je niet dom zijn.’ Ik besefte daardoor al snel: de sleutels die je succes bepalen, heb je niet allemaal zelf in de hand. Toch bleef die eerdere uitspraak tijdens mijn secundaire schooltijd altijd in mijn hoofd hangen. Bij elke kleine tegenslag dacht ik: ze hebben toch gelijk. Pas op de universiteit eindigde mijn worsteling met dat oordeel en drong het tot me door dat ik niet die dommerik ben waarvoor anderen me versleten.”
“Met mij is het goed gekomen. Ik heb van mijn passie voor lezen, onderzoeken en studeren mijn beroep kunnen maken. Afstuderen als master in de wijsbegeerte met grootste onderscheiding maakte bovendien duidelijk dat ik er zelfs goed in ben. Dat ik ondanks alles op de juiste plek terecht ben gekomen, is een geweldig privilege.”
Welke mooie evolutie zag je onderwijs sindsdien maken?
Ignaas Devisch: “Dat we leerlingen nu wel vragen ‘Wat scheelt er?’ vind ik fantastisch positief. Ook aan tieners die een schooldag verstoren met kabaal of geweld. Dat leraren zonder naïef te zijn toch proberen om hen niet te lossen, is heel mooi. Ze doorprikken dat ongewenste gedrag en zien daaronder een roep naar hulp en verbinding.”
“Ik ben zelf heel dankbaar dat ik na mijn eigen moeilijkheden in een secundaire school nog nieuwe kansen kreeg. Veel kinderen en jongeren krijgen niet eens een eerste eerlijke kans. Dat een leraar die gasten die eerste kans cadeau doet, ontroert me.”
Hoe definieer jij een goede leraar?
Ignaas Devisch: “Goede leraren beheersen hun vak en kunnen leerstof overdragen. Maar ze nemen ook een lerende reflex aan. Als leraar mag je pretenderen: ‘Ja, ik weet het’, maar tegelijkertijd moet je kennis openstaan voor kritiek, controle en discussie. Tegenwoordig wordt iedereen overladen met informatie. Verder leren kijken dan wat je buikgevoel je vertelt en op zoek gaat wat een feit of opinie is, is belangrijk. Maar ook: aanvaarden dat er andere meningen zijn.”
“De coronacrisis verdeelde ons. Wetenschappelijke feiten bleken betwistbaar. Inzicht bouwt traag op. Jongeren moeten zichzelf leren oriënteren in die complexe wereld vol emotie, hun eigen weg zoeken. Natuurlijk kan dat niet zonder kennis. Om poetsman, dakwerker of dokter te worden, moet je over beroepskennis beschikken. Maar de wereld is complexer dan ooit. Dus moeten we niet alleen kennis overdragen, maar leerlingen ook leren omgaan met vragen en onzekerheden. Alleen zo groeien ze als mens.”
Welke leraar probeer jij te zijn?
Ignaas Devisch: “In mijn auditorium zitten toekomstige kinesitherapeuten, ergotherapeuten, apothekers of artsen. Ik kan hen 700 pagina’s voorschotelen over de geschiedenis van Socrates en nu en dan 20 wie-wat-wanneer-vragen stellen. Klaar. Maar zo krijg ik hen niet gemotiveerd voor medische filosofie en ethiek en worden ze geen betere medici.”
“Ik probeer inzichten uit de filosofie toe te passen op het medische terrein. Is het oké om microchips bij mensen in te planten? Wat doen we met alle kennis over gezondheidsrisico’s? Met vragen waar de medische wereld zich vandaag het hoofd over breekt, probeer ik de blik op hun toekomstige job te openen. Ik zoek daarbij naar interactie, al is dat niet makkelijk met grote groepen. Want het is niet omdat studenten of leerlingen zwijgen, dat de leerstof is binnengekomen.”
“Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat artsen geneigd zijn om minder tijd met lager geschoolde patiënten door te brengen dan met hoogopgeleide patiënten. Zijn mijn studenten zich bewust van dergelijke vooroordelen? Vermoeden ze in staat te zijn hun denkpatroon te doorbreken? Wanneer ik hen met een portie humor rond zulke dilemma’s zelfstandig aan het reflecteren krijg, ben ik een gelukkig docent.”
Jobgeluk, niet elke leraar vindt dat nog. Heb je tips voor de leraar die naar adem hapt?
Ignaas Devisch: “Druk ervaren is een probleem van onze tijd. Dagelijks krijgen we een gigantische massa aan mogelijkheden voorgeschoteld. Wat we kúnnen doen, is altijd groter dan wat we zúllen doen. Stel dat er 100 boeken over onderwijs of je vak bestaan, die kan een leraar nog wel doornemen in zijn leven. Maar tegenwoordig verschijnen er dagelijks 100 nieuwe boeken. Die krijgt niemand uitgelezen. Ondertussen pietst een duizelingwekkend gevoel van niet mee te zijn tegen ons brein. Dat weegt op je gemoed. Prioriteiten stellen is nodig. En eerlijke ambities voor jezelf.”
Ook al strooien experten tips met de beste bedoelingen. Durf ze soms te negeren.
“Daarom raad ik leraren ook aan om niet altijd te luisteren naar alle experten die je uitleggen hoe jij je job moet doen. Durf soms tips negeren, ook al strooien ze die met de beste bedoelingen. Je klakkeloos conformeren aan alle verwachtingen over hoe jij je klas moet inrichten of managen, daar word je als leraar niet gelukkig van.”
“Er schuilt een interessante paradox in. In een tijd waarin je als mens zelf keuzes wil maken volgen we experten die ons dicteren hoe we de liefde moeten bedrijven, onze kinderen moeten opvoeden en ons huis moeten inrichten. Ook in onderwijs. Enerzijds zeggen we: ‘Weg met al die experten, we willen als leraar meer inspraak’, maar anderzijds slaat de paniek toe en smeken we: ‘Zeg ons wat we moeten doen.’”
Waardeert de maatschappij leraren voldoende?
Ignaas Devisch: “Onderwijs lijkt wel een kast waarin we materiaal blijven proppen. Voor zowat elk maatschappelijk probleem trekken we een extra schuif open en voegen we iets aan het takenpakket van leraren toe. Dat voelt niet fair. Problemen zoals faalangst, klimaatopwarming, racisme kan onderwijs niet alleen recht trekken. Wat niet wil zeggen dat de thema’s niet aan bod moeten komen in de klas, integendeel.”
“We vragen van leraren ontzettend veel. Meer dan wat haalbaar is. Hun rol beweegt voortdurend, dat is intens. Gevolg: als leraar krijg je het gevoel dat je tekortschiet, dat wat je doet niet meer zinvol is. Dat is een motor achter het onrustwekkende aantal burn-outs in onderwijs. Vermijden dat leraren verder uitglijden kan door hun takenpakket af te bakenen. Door duidelijk te maken: hier word je voor opgeleid, tot hier reikt je taak. Datzelfde signaal moet naar de maatschappij: waardeer je leraren. En nee, onderwijs kan niet alles oplossen.”
Hoe maken we de opdracht van leraren haalbaar?
Ignaas Devisch: “Leraren worden vandaag omsingeld door een berg diverse taken. Dé uitdaging is om te schrappen in rollen en uit te blinken in een of een paar facetten. Niemand kan én een gedreven vakleraar én een ICT-expert én een mentor én een kei in een-op-eengesprekken zijn. Zo loop je jezelf voorbij, word je heel erg moe en val je uit.”
“Dus moeten we – samenleving, overheid en scholen – de vraag stellen of elke leraar hetzelfde pakket moet opnemen. Ook mijn eigen universiteit zag in dat sommige proffen beter zijn in lesgeven, andere excelleren in onderzoek. Daarom kwamen er profielomschrijvingen met meer ruimte voor persoonlijke accenten. Nu voelt elke collega ademruimte om te kiezen in welke rol ze willen uitblinken. Dat kan misschien ook in het lager en secundair onderwijs. Je kan als team echt een personeelspuzzel leggen die iedereen op z’n sterke punten uitspeelt.”
Je houdt graag een pleidooi om met leerlingen te filosoferen. Waarom?
Ignaas Devisch: “Met filosofie open je de ruimte van het denken. Kinderen lopen rond met de meest complexe vragen waar ze geen weg mee weten: waarom bestaat de wereld, waarom doen we elkaar pijn, waarom word ik verliefd op die ene persoon en niet op die andere? Omdat we als volwassene zelf het antwoord niet kennen, blokken we hun vraag wel eens af met ‘Stop met die vervelende vraag’ of ‘We zijn aan het rekenen, die vraag is nu ongepast’. Om er dan nooit meer op terug te komen. Als je als kind het gevoel krijgt dat je een bepaald type vraag niet mag stellen, ga je die voor eeuwig verzwijgen of rebelleren. Spijtig.”
“Voor mij begint onderwijs nét daar: hoe vervelend, lastig, onmogelijk, complex hun vraag ook is, maak er plaats voor. Vragen om van te duizelen? Geef ze een kans. Want in kinderhoofden zitten 1001 vragen. Waarom is de wereld onrechtvaardig en sterft een kind van 6 aan leukemie? Waarom kiest mijn lief voor een ander? Die steengoede vragen verdienen een antwoord, meerdere antwoorden of een wederkerende vraag. ‘Tuurlijk weet ik niet alles, maar jouw vraag negeer ik niet’, is het minimale antwoord waar elke leerling recht op heeft.”
Hoe vermijden we dat filosofielessen het aantal uren wiskunde en taal niet opeten?
Ignaas Devisch: “Vakken hoeven niet per se te wijken voor filosofische vragen. Een les wiskunde kan vertrekken vanuit filosofie: ‘Waar komt het getal pi vandaan?’ Of: ‘Hoe kwamen mensen ooit bij irrationale getallen uit?’ En ‘Waarom dachten de eerste generaties filosofen dat je de wereld als een wiskundige verhouding moest begrijpen?’
“Ik ben ervan overtuigd dat we leerlingen minder schoolmoe maken als we hen stimuleren om zelfstandig te denken. Want je dicht de kloof tussen hun leefwereld en de leerstof die ze moeten krijgen. Door hen mee te laten zoeken, hun vraag terug te geven, creëer je betrokkenheid en stijgt hun kennis.”
Is filosoferen moeilijk voor kinderen?
Ignaas Devisch: “Onderschat ze niet. Ze formuleren net die vragen waar ‘grote mensen’ (nog) niet aan uit zijn, die we niet meer durven stellen. Zeker jonge kinderen hebben geen schrik om dwaas of naïef over te komen. Wij wel. Soms kaatsen we snel wat moeilijke vakkennis of namen terug. Daarmee overtuigen we kinderen dat we slim zijn. Maar wat zijn ze met die taaie theorie die hun petje ver te boven gaat? Ze willen bijleren.”
“Dat niet elke vraag een pasklaar antwoord heeft, hoort erbij. De zin ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit’ van Gerard Walschap duidt dat zo mooi. Als je met dat kennisgat, dat onbegrip leert omgaan, krijg je niet bij elke tegenslag het gevoel dat de wereld op je hoofd valt. De wereld is niet rechtvaardig.”
“Op een beloningssysteem waarin goeie mensen langer mogen leven dan slechte moeten we niet wachten. De Socrates in mij doet me beseffen dat hoe meer ik weet, hoe meer grenzen er aan mijn kennis zijn. Dat vind ik een mooie basisattitude om in onderwijs te staan. Filosofie is dan hét instrument samen wegwijs te geraken in de wereld.”
Hoe reageer je als leraar op de moeder van alle vragen: waarom bestaat er oorlog?
Ignaas Devisch: “Je vraagt je leerlingen voortdurend om samen te werken, te luisteren naar elkaar en begrip op te brengen. En toch kan je er niet onderuit: je leerlingen moeten weten dat mensen niet alleen op een positieve manier met elkaar omgaan. Zelfs kinderen kunnen elkaar de ogen uitkrabben. We wonen met miljarden op deze planeet. We zijn niet allemaal vrienden.”
“Vertel hen dat we allemaal tot de mooiste, maar ook slechte en verschrikkelijke dingen in staat zijn. Dat ook jij dagelijks minstens een paar keer de verkeerde keuzes maakt, bewust of onbewust. Een onbekende die zijn portemonnee deze ochtend liet vallen en alle centen op straat zag wegrollen, kon je helpen, maar deed je dat?”
“Leg uit dat wij geen vaste natuur hebben. Ons zwartwit opdelen in goed en kwaad is te simpel. We maken fouten in between. Het is niet omdat Bas zijn klasgenoot Wieske pijn doet dat hij per definitie slecht is. En hoe kijken we naar een video op sociale media waarin iemand struikelt of domme dingen doet? Voelen we ons moreel superieur en denken we: ik doe dat zoveel beter?”
“Wat zegt het over ons als we anderen graag zien falen? Maar plaats ook hoop tegenover de realiteit. Gelukkig bestaan er heel weinig Poetins. Er zijn veel meer mensen die leven om voor elkaar te zorgen dan machtshongerige types die verwoesting zaaien.”
Wat antwoord je een zesjarige die niet begrijpt waarom oorlog kan?
Ignaas Devisch: “Zoveel ellende, zoveel doden. Ook hen kan je vertellen dat de verwoestende impact onwezenlijk is. Je kan perfect met voorbeelden werken. Leg 10 euro middenin een groep en vraag om zelf spelregels te bedenken om die 10 euro rechtvaardig te verdelen. Of vraag hen zich in te beelden dat iedereen in de klas 2 dagen lang niks te eten krijgt. Een bakker loopt jullie klas binnen met 2 broden. Er is zoveel honger dat iedereen de 2 broden zelf wil opsmullen. Bespringen jullie dan letterlijk die broden? Strijden jullie om elke kruimel? Of probeer je als groep de 2 broden te verdelen, wetende dat je honger zo niet gestild zal zijn?”
“Dergelijke voorbeelden doen kinderen inzien dat we in staat zijn om elkaar pijn te doen. Maar ook dat er altijd een kans is om samen oplossingen te zoeken. Want je kan eraan toevoegen: ‘Terwijl wij oorlog proberen te verklaren, helpen tienduizenden mensen elkaar.”
Log in om te bewaren
Laat een reactie achter