Verhaal
Europa uitleggen aan tienjarigen was spannender dan aan tafel in De Afspraak
“Met nodeloos ingewikkelde zinnen beklijf je niet. Terwijl je net wil dat studenten de essentie van je les nog jaren onthouden.” Een gesprek met politicoloog en Europa-expert Hendrik Vos over raak vertellen, een opblaasbare wereldbol en karaoke in Straatsburg.
“Liever dan op de Nobelprijs te mikken, geef ik les”, zei je ooit. Waarom?
Hendrik Vos: “Mij specialiseren in 1 thema en daarover ingewikkelde academische artikels publiceren, schenkt me niet genoeg voldoening. Ik geniet enorm van voor de klas staan. De lichaamstaal van mijn studenten lezen en daarop inspelen, daar bloei ik van op.”
“Ik start al jaren mijn lessen met een open gesprek: studenten vertellen me wat hen bijblijft uit de actualiteit. Soms beheerst een doembericht hun gedachten, soms zijn ze laaiend omdat het die dag sneeuwt. Altijd vind ik wel een haakje waaraan ik mijn les kan ophangen. De studenten bepalen de structuur van mijn verhaal, niet de volgorde van een diapresentatie.”
“Ik weet heel duidelijk wat ik op het einde van de rit aan kennis wil meegeven, maar ik waaier ook graag uit als verteller. Die flexibiliteit heb ik nodig. Daarom hou ik niet van de verengelsing van het hoger onderwijs. Beschrijf ik een staatsman of gebeurtenis in 20 Nederlandse woorden, dan val ik in het Engels terug op 3 woorden.”
“Geef ik college in het Engels, dan hoor mezelf saaie, elementaire zinnen debiteren en val ik in slaap van mijn eigen les. Daarnaast vind ik dat het Engels van studenten overschat wordt. Online horen ze vaak kromme zinnen en slang, veel studenten missen leerinhoud bij Engelse colleges. Ik kan meer begeesteren en bezielen in het Nederlands.”
Klassieke hoorcolleges hoeven dus niet passief of saai te zijn?
Hendrik Vos: “In dat opzicht ben ik ouderwets: vertellen, daar hou ik het meeste van. Een bal in het auditorium gooien of studenten laten stemmen over stellingen, past niet bij mij. Maar ik veroordeel andere, innovatieve manieren van lesgeven zeker niet. Toen ik – vóór corona – onderwijsdirecteur in mijn faculteit was, moedigde ik blended learning zelfs aan.”
“Technologie kan je bevlogenheid ondersteunen, maar is geen garantie op succes. Veel hangt af van jouw begeestering als leraar. En het is niet omdat studenten graag naar de les gaan, dat je les informatief minder sterk is. Plezierig en kwalitatief lesgeven sluiten elkaar niet uit.”
Je eigen schoolcarrière liep van een leien dakje. Je wist snel welke richting jij uit wilde?
Hendrik Vos: “Eigenlijk niet. Ik ben een kind van het vernieuwd secundair onderwijs dat later werd afgevoerd. Maar dat had zeker ook mooie kanten. We kregen Latijn en Grieks, maar ook ambachten en techniek. Een radiootje maken, brood bakken, we leerden het allemaal. Als keuzevak konden we aan streekexploratie doen, dactylo of Duits volgen. Een heel tof systeem, vond ik.”
“Je ontdekte wat je graag deed, wat je kon, waar je tegenop keek. Naast de pure kennislessen kamden we onze streek uit per fiets, gingen we naar oude huizen kijken. Ik liet Latijn schieten en dook een tijd helemaal in wiskunde, om uiteindelijk in de Politieke Wetenschappen te belanden. Ik ging graag naar school. Het hielp natuurlijk dat mijn broers en ik het getroffen hadden bij het uitdelen van de genen. We haalden makkelijk hoge punten.”
Lag dat alleen aan de genen?
Hendrik Vos: “Mijn moeder was huisvrouw maar moedigde me wel aan om naar de bib te gaan en veel te lezen. Ze droomde ervan dat ik leraar tekenen zou worden, onderwijs was voor haar een mooi carrièrepad. Leraren konden niks verkeerds doen. Ze hadden natuurlijk gezag, hun straffen werden niet in vraag gesteld. Terwijl leraren ook maar mensen zijn die al eens fout oordelen.”
“Tekenleraar werd ik uiteindelijk niet, maar leraar geschiedenis of Nederlands had goed bij me gepast. Zeker geen sportleraar, hoewel ik dolgraag fiets. Maar ik mis de fijne motoriek en het evenwicht: om tot handstand te komen, had ik drie helpers nodig.”
Je komt uit een gezin zonder veel middelen. Is onderwijs een sociale lift voor kwetsbare groepen?
Hendrik Vos: “Mijn vader werkte eerst in een papierfabriek, daarna in een beschutte werkplaats. We hadden niet veel middelen, de sneeuwklassen en de Romereis gingen aan me voorbij. Maar dankzij een studiebeurs kon ik wel naar de universiteit. Sociale emancipatie via onderwijs was in mijn jeugdjaren een hot item.”
“Als ik hoor hoe denigrerend er vandaag over sommige scholen gesproken wordt, dan maak ik me wel zorgen. Een oordeel als ‘vuilbakrichting’ is ontzettend kwalijk en kleeft aan leerlingen. Dan wordt het een krachttoer voor leraren om leerlingen toch te motiveren, om hen ervan te overtuigen dat ze hun doelen wél kunnen bereiken. Die leraren verdienen enorm veel waardering. Ik hoop dat ze ook zelfwaarde en beroepsplezier halen uit hun werk. Want zij maken een levensgroot verschil.”
Je slaagt erin om Europa uit te leggen in heldere taal. Hoe belangrijk is dat?
Hendrik Vos: “De Wablieft-prijs voor klare taal was de mooiste trofee die ik ooit won. Ik deelde hem met journalist Rob Heirbaut voor een boek over Europa dat we samen schreven. Een onderwerp dat het imago heeft saai en stoffig te zijn, maakten we volgens Wablieft boeiend en begrijpelijk voor elke leek. Dat vond ik een hele grote eer.”
“Experten grossieren soms in moeilijke zinnen. Gelukkig zijn er ook een heleboel advocaten, journalisten en leraren die moeilijke kwesties helder serveren. Als je je boodschap verpakt in wolligheid, in passiefconstructies of ellenlange bijzinnen, dan beklijf je niet. Dan blokken leerlingen je les gewoon vanbuiten, en vergeten ze alles meteen na het examen. Terwijl je net wil dat de essentie van je les nog vele jaren blijft nazinderen.”
Je houdt ook van kinderboeken. Om de verbeelding, de structuur?
Hendrik Vos: “Met simpele woorden en directe taal raken goede kinderboeken je tot in je ziel. Ze roepen een heel palet aan emoties op, van vrolijk tot boos en triest. Dat pure vind ik een enorme kwaliteit. Voor ik aan een krantencolumn begin, blader ik telkens even door een kinderboek. ‘Vos en Haas’ of ‘Het land van de grote woordfabriek’. Dan weet ik weer waar ik naartoe moet: raak schrijven zonder al te veel franjes. De Frans-Duitse as tastbaar maken of verschillende kanten van de klimaatproblematiek schetsen, lukt me beter dankzij dat ritueel. Kinderboeken zijn een zwaar onderschat genre.”
Je gaat soms op school over Europa praten. Hoe leg je dat uit op kindermaat?
Hendrik Vos: “Die eerste keer voor een klas tienjarigen had ik meer zenuwen dan in Terzake of De Afspraak. Op tv iets uitleggen, heb ik intussen wel onder de knie. Zou de mayonaise ook pakken bij 20 kinderen? Ik probeerde het met een opblaasbare wereldbol, dan pas zie je hoe klein Europa eigenlijk is. En binnen Europa verdelen grenzen die piepkleine landjes ook nog. Als die allemaal apart willen omgaan met grote problemen als klimaat of veiligheid, lukt dat niet.”
“De grote-mensen-boodschap voelen kinderen wel aan: als je wil samenwerken, moet je water bij de wijn doen. Thuis moeten ze de tablet ook delen met broers of zussen. Op het einde van mijn les, scandeerden ze het nieuwe woord dat ik hen had geleerd: ‘compromis!, compromis!’ Magisch.”
Is het compromis iets wat jongeren van Europese politiek kunnen leren?
Hendrik Vos: “De wijsheid dat het compromis vaak nog zo slecht niet is, vind ik nog belangrijker dan de kennis over de Europese instellingen. Joseph Bech, ooit premier van Luxemburg en een belangrijke figuur in de Europese eenmaking, vertelde hoe een priester zijn dorp stapje per stapje de zomertijd in loodste, door de klok van de kerktoren elke dag 5 minuten vooruit te zetten. Bech was meer fan van geleidelijkheid dan van revoluties en grote debatten. Samen met de Nederlandse minister van buitenlandse zaken en met onze Belgische minister Paul-Henri Spaak bereidde hij de eengemaakte Europese markt voor.”
“Vandaag is er veel polarisatie over thema’s als migratie en klimaat. Er zijn Greta-haters onder de studenten, en ik zie hoe politieke extremen bijval vinden. Ik probeer als leraar te snappen waar die aantrekkingskracht vandaan komt. Maar vraag die studenten ook of de wereld beter wordt van je eigen grote gelijk. Benadrukken hoe groot de verschillen zijn, brengt de oplossing niet dichter, merken ze snel.”
“Verkondigen dat iedereen slecht bezig is, behalve jij, wekt afkeer op. Je creëert dan een bitsige, brutale sfeer. Begrijp me niet verkeerd: diversiteit is vaak de motor achter verandering, verschillende invalshoeken zijn net interessant. Maar je moet wel empathie aan de dag leggen, luisteren naar elkaar en bruggen proberen bouwen. Zeker voorbeeldfiguren. Als leiders brutale taal gebruiken, wordt de drempel kleiner om in het dagelijks leven, in de klas en op de speelplaats brutaal uit de hoek te komen. Daar is de maatschappij niet bij gebaat.”
In 2024 mogen jongeren vanaf 16 jaar stemmen bij de Europese verkiezingen. Een goede zaak?
Hendrik Vos: “Het is een boeiend experiment. Op je zestiende weet je al wat je belangrijk vindt en dat zal voor iedereen anders zijn: klimaat, veel geld verdienen of voor anderen zorgen. Dan kan je nadenken hoe de maatschappij voor je georganiseerd moet worden. Gaan stemmen past daarbij.”
“Ik merk wel dat de kennis van mijn eerstejaarsstudenten over Europa flink verschilt. Wat ze vertellen, is soms erg verouderd. Voor zover ik weet, staat er niet zoveel over Europa in de leerplannen. Het engagement en de kennis van leraren over Europa zijn dus doorslaggevend.”
“Als je zestienjarigen stemrecht geeft, kan het geen kwaad om in de klas bij Europa stil te staan. Dan hoop ik dat het niet puur institutioneel bekeken wordt. Meer dan de bevoegdheden van het parlement of de Raad van Ministers, vertel ik in scholen over de uitdaging om met een hele hoop landen oplossingen te zoeken. Daar begrip voor creëren, vind ik belangrijker dan dat leerlingen weten hoe de fracties verdeeld zijn.”
Je gaat met je masterstudenten op reis naar Straatsburg en Luxemburg. Zijn studiereizen een unieke leerkans? Of vooral een dure uitgave?
Hendrik Vos: “Als een student het antwoord schuldig blijft op een examen, betrek ik dat snel op mezelf: ‘Verdorie, had ik het beter uitgelegd, dan had hij het wel geweten.’ Het jaar erop zet ik dat stukje leerstof nog meer in de kijker met een voorbeeld, of bouw ik herhaling in, in de hoop dat het dan écht blijft plakken.”
“Dat het niveau daalt, hoor je al decennia aan de universiteiten. Naar mijn gevoel zetten de klokkenluiders de huidige norm af tegen zichzelf, toppresteerders. Maar dat is geen correcte vergelijking. Als het klopt dat we elke generatie achteruitgaan, stevent de mensheid op de afgrond af. Dat we wetenschappelijke en technologische vooruitgang blijven maken, spreekt dat toch tegen?”
“Ik heb dus niet de indruk dat de lat aan de universiteit zakt, integendeel. Als ik masterproeven van nu vergelijk met mijn eigen masterproef, dan ligt de kwaliteit vandaag hoger. Opleidingen zitten beter in elkaar, we doceren niet alleen meer om vanbuiten te leren. Ik denk ook niet dat sociale media het niveau naar beneden halen. Op het einde van de rit kunnen en weten studenten nu meer dan twintig jaar geleden.”
Log in om te bewaren
Laat een reactie achter