“Maak van je school een plek waar iedereen zijn sterke én zwakke punten durft tonen”
Barbara Belfi, onderzoeker
Duiding
Hoe krachtig is ‘collective teacher efficacy’, of het vertrouwen dat je als lerarenteam het verschil maakt? En hoe bouw je aan dat teamgevoel? Onderzoekers Barbara Belfi en Ruud Lelieur geven achtergrond en advies. Directeur Bob Beuckels neemt je mee in de zoektocht van zijn team.
Doet de naam John Hattie een belletje rinkelen? Die 74-jarige Nieuw-Zeelandse onderwijsonderzoeker speurt al z’n hele leven lang maniakaal door metastudies. Zijn doel: leren zichtbaar maken door wat werkt te presenteren in rankings. Met een effectgrootte van 1,39 staat ‘collective teacher efficacy’ helemaal bovenaan. Die vaststelling is niet nieuw. Maar als Hattie down under het stof van een onderwijsinterventie blaast, leidt dat ook hier tot discussie en vernieuwde aandacht.
“Je kan de impact van een interventie moeilijk vangen in een scherp cijfer of onbetwistbare rankings”, stelt de Nederlandse hoofdonderzoeker Barbara Belfi (Universiteit Maastricht). “Die kritiek krijgt Hattie. Maar los van het cijfer kan je wel vaststellen dat collective teacher efficacy staat als een huis.”
10 jaar geleden zocht ze voor haar proefschrift uit of schoollopen tussen kansrijke of kansarme kinderen impact heeft op de prestaties, het welbevinden en het zelfbeeld van een leerling. Uitkomst: zeker wel. Daarna groef ze dieper: welke schoolkenmerken spelen achter de schermen?
“Toen botsten we snel op het sterke effect van collective teacher efficacy of ‘collectieve doelmatigheidsbeleving’, zegt Barbara Belfi. Toegegeven: ingewikkelde vertaling en niet sexy. Ze verwijst naar het gemeenschappelijke geloof van leraren in een school. Teams met grote doelmatigheidsbeleving maken zich sterk dat alle leerlingen vooruitgaan. Ze zijn ervan overtuigd dat het voor leerlingen echt iets uitmaakt dat ze hier les volgen en laten het hoofd niet hangen als het moeilijk loopt.”
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Noors onderzoek toont dat een aantal kenmerken van een team negatief wegen op het collectieve geloof van leraren: conflicten met ouders, lesgeven volgens een methode waar je niet achterstaat. En verrassender: het aantal jaren op de teller. Neemt het idealisme van starters langzaam af? Krijgt het vertrouwen een knak? Het blijft voorlopig een open vraag.
“Er valt voor wetenschappers nog veel goud op te graven rond team efficacy”, zegt Barbara Belfi. Haar proefschrift spitte dit inzicht naar boven: teams in scholen met veel leerlingen met een lage socio-economische status (SES) en ouders met lagere dipoma’s hebben vaak minder vertrouwen in zichzelf. En dat doet de resultaten van hun leerlingen geen goed.
“De mogelijke verklaringen staan in een rijtje. Op kop: het contact met ouders en leerlingen loopt er moeilijker. Leraren hebben het gevoel dat ze er alleen voor staan. Daarnaast krijgen teams er weinig tijd om zich te zetten. Ze krijgen minder sollicitanten over de vloer en ondergaan meer personeelswissels. Hoe hard die scholen ook hun best doen: de buitendeuren staan open.”
Ruud Lelieur (UAntwerpen) komt voor haar onderzoek over academisch optimisme (zie box) ook op scholen met veel leerlingen met een lage SES. Academisch optimisme steunt op 3 pijlers: de focus op leren, het vertrouwen in ouders en leerlingen én het collectieve doelmatigheidsgevoel of collective teacher efficacy. Ze stelt vast dat teams die in hun acties en keuzes geloven, positiever kijken naar de leerkansen van leerlingen met een rugzak of zwakkere sociale achtergrond.
“Academisch optimisme en vertrouwen in je team zijn geen wonderpillen. Maar ze blijven na correctie op achtergrondkenmerken wel overeind. Elke school heeft er dus wat aan, zeker nu diversiteit aan alle Vlaamse klasdeuren klopt. Teamgeloof is bovendien wendbaar. Directeurs kunnen de motor in gang trekken.”
Ook Bob Beuckels, directeur van De Resonant in Antwerpen, zweert bij de kracht van het team. “Onze werking steunt op overleg en samenwerking. Leraren voelen de impact van regels in hun klas veel meer dan ik als directeur: daarom maken we samen beleid over gsm’s, rijen en notoire laatkomers. Maar nog ingrijpender zijn de teams op school.”
“Ons uitgangspunt: een groep leraren en leerlingen zitten 2 of 3 jaar in hetzelfde team. In die tijd bouw je samen een stevige relatie op, ken je elkaar door en door, groeit de noodzaak om samen te werken. Als we opdrachten verdelen, staan duurzame teams voorop. Liever een leraar in 4, 5 en 6 Horeca aanstellen dan alle parallelklassen van het derde jaar Maatschappij-Welzijn.”
“’Ben je een teamspeler?’, vragen we aan elke starter die hier solliciteert. Zie je dat zitten: samenwerken, wekelijks teamoverleg? Of loop je liever krijsend weg, even goede vrienden. De zijlijn opzoeken, werkt hier niet. Bijna iedereen blijft zitten, klaar voor mijn volgende vraag. ‘Als we jou in dat team gooien, wat voor iemand krijgt het team dan?”
“Als bioloog weet ik: samenwerken is ons evolutionair voordeel tegenover andere soorten. Tot vervelens toe laat ik daarom de term ‘team’ vallen. Want wat je aandacht geeft, groeit. Zelfs als collega’s na 6 zware lesuren denken: dat metageleuter over teams kan er vandaag niet meer bij. En ja, we benoemen succeservaringen. Ook al komen die in de rush en naast verlieservaringen – die zijn er ook – niet altijd binnen.”
Barbara Belfi, onderzoeker
Wat kan een directeur nog meer doen? Barbara Belfi somt op: “Maak van je school een plek waar collega’s elkaar vinden en vertrouwen. Waar leraren hun sterke én zwakke punten durven tonen zonder dat iemand ze afrekent op een schreeuw om advies. Werk samen aan een duidelijke schoolvisie. Zo voelt iedereen: we zijn allemaal met hetzelfde bezig. Dat versterkt meteen ook het werkplezier.”
Ruud Lelieur vult aan: “Creëer kansen op overleg en samenwerking, ook met het CLB en de zorgmedewerkers en ouders. Benoem successen. De ochtend na een oudercontact werp je een bloemetje in de lerarenkamer: ‘Veel tevreden ouders, knap werk!’ Deel een compliment uit aan leraren die een conflict op de speelplaats ontzenuwen of een vakgroep die zijn ambitieuze toekomstplan voorstelt.”
“We weten dat positieve feedback een sterk trickle-down-effect heeft. Wat je zelf doet, neemt je team over, en later misschien ook de leerlingen. Leraren delen dan onderling complimenten en openen klasdeuren. ‘Mooi hoe je alle leerlingen activeert. Daar wil ik graag in groeien, kan je me helpen?’ De zin om te leren van elkaar, neemt toe.”
“Maar als directeur is het ook je taak om mensen aan te spreken als ze niet meewerken. Of als ze met cynische opmerkingen een team onderuithalen. In schoolteams met een laag zelfbeeld hoor je geregeld uitspraken die niet door de beugel kunnen. ‘Wat kunnen we nog met die gasten, als ze niet eens onze taal spreken.’ Dat is moeilijk, absoluut. Maar als je alles afschuift op de leerling, de thuissituatie of de samenleving, heb je niet het gevoel zelf iets te kunnen veranderen. En steek je minder energie in je lessen.”
“Scholen met een sterk teambewustzijn botsen ook op die problemen, maar blijven er niet in vasthangen. ‘Ja, een leerling met taalachterstand is lastig.’ Maar de thuissituatie kunnen ze niet veranderen, de vrienden met wie die leerling optrekt ook niet. Wat ze wel kunnen controleren, nemen die teams nog strakker in handen: de kwaliteit van hun lessen, de relatie met hun leerlingen.”
Collectieve doelmatigheidsbeleving gaat nog een stapje verder – ook in effectgrootte, aldus Hattie – dan individuele doelmatigheid of het zelfbeeld van de individuele leraar. Maar die 2 versterken elkaar wel.
“Starters komen op school met hopen idealisme”, stelt Ruud Lelieur. “Maar ook met veel twijfels. Teams kunnen die wegnemen door ze goed te omringen. Lukt dat makkelijker op een kleine school? Leraren geven aan van wel. En je kan als directeur van een grote school inderdaad niet trekken aan de self efficacy van elke leraar. Maar ook hier speelt het trickle-down-effect. Als je inzet op je team, stijgt het individuele zelfvertrouwen.”
Noodzakelijk. Want beide wankelen, alarmeert het laatste PIRLS-rapport. Vlaamse directeurs betwijfelden meer dan hun buitenlandse collega’s of hun teams leerlingen nog kunnen inspireren en tot onderwijsdoelen of eindtermen krijgen. PIRLS-onderzoekers hinken op 2 gedachten. Is het nuchter realisme: het besef dat er werk op de plank ligt? Of fatalisme na een rijtje pijnlijke peilingsresultaten en maatschappelijke druk?
Ruud Lelieur: “Als buitenstaanders enerzijds leraren als vrolijke vakantiegangers zien en anderzijds naar hen kijken om een hoop maatschappelijke problemen op te lossen, dan knaagt dat aan het zelfvertrouwen van teams”, stelt Ruud Lelieur. “Lastig. Maar als school of leraar heb je daar geen grip op. Stop je energie niet in die critici maar focus op je leerlingen en je onderwijskwaliteit. Control the controllables door intens samen te werken en korte lijnen naar ouders en leerlingen te leggen.”
“Gelukkig zie ik tijdens schoolbezoeken geen lamgeslagen teams, geen hangende schouders bij leraren en directeurs. Ik zie bevlogen mensen die impact willen hebben. Ieder op hun manier proberen ze het beste uit hun leerlingen te halen. De een met meer teamwerk en -geloof dan de andere. Daar valt zeker nog vooruitgang te boeken.”
Hoe ouders en buitenstaanders over leraren denken, raakt ook aan het teamgeloof van directeur Bob Beuckels. Maar het is zeker niet de enige knager. “Het bodemloze vat van de kansarmoede valt nog zwaarder. Of leerlingen bij wie we niet doordringen.”
“Gelukkig zijn er minstens net zo veel factoren die de collective teacher efficacy versterken. De momenten waarop abstracte leerstof landt of het team de sociale context van leerlingen overbrugt. De tieners met wie je 3 jaar lang een klik voelt. Die lachen maar ook haarscherp de grenzen kennen. De ‘moeilijke’ klas die complimenten krijgt van de conciërge van het bungalowpark: ‘Klasse hoe ze zich gedragen.’”
Bob Beuckels vergelijkt zijn school met een LEGO-kasteel. Je blijft samen blokjes verplaatsen omdat het altijd beter kan. “Onze teamwerking raakt lang niet aan de perfectie. Ook wij zoeken voortdurend, zien ons peren soms. We werken ons uit de naad om alles zo goed mogelijk te doen. Maar met sommige leerlingen of boze ouders lukt het niet. En ook bij ons dringen conflicten als Gaza door tot binnen onze muren.”
PIRLS meldt ook: ‘Een schoolteam dat gelooft dat leraren veel in hun mars hebben en dat het zijn werking kan optimaliseren, zal zich grondiger en met meer optimisme infomeren over effectieve onderwijspraktijken.’
Bob Beuckels herkent dat: “We werken hard aan een onderbouwde visie. We proberen iedereen op een lijn te krijgen en het gewicht over alle schouders te verdelen. Maar mensen structureel verplichten om veel meer samen te werken, dat wringt en kraakt die eerste jaren. Dat snap ik: de werkdruk in onze teams ligt hoog. Maar we streven echt naar dat kantelpunt waarop teamwerk voor extra zuurstof zorgt.”
“Toch vraagt teamwerk netto meer van onze leraren. Vroeger werden leerlingen die het uithingen naar de leerlingenbegeleider of bijles gestuurd. Klaar! Veel remediëring of coaching kwam er achteraf niet aan te pas. Nu is dat een teamtaak in onze atelieruren: 3 uur op dinsdagnamiddag waar we voortdurend overbemanning en samenwerking proberen te creëren.”
“Teams uit de eerste en tweede graad werkten intussen autonoom een systeem uit waarin ze bijhouden wie waarvoor remedieert. Alles in die aanpak ademt: we geloven dat we alle leerlingen vooruit krijgen. Kippenvel als onze officieuze baseline ‘hoge lat en zorg op maat’ zo mooi ingevuld wordt. En de stille hoop: inspireert het andere teams?”
Bob Beuckels: “Mijn overtuiging? Kampioen spelen in de sport start nog vóór de eerste training. Bij een trainersstaf die gelooft dat het kan en dat overbrengt op de spelers, zodat die ook denken dat ze een sterke bende zijn. Natuurlijk zijn er randvoorwaarden: je moet in eerste klasse spelen, goede trainingsfaciliteiten en -methodes hebben.”
“Daarna start de magie: bij elke overwinning neemt het geloof toe. Waarna de kans op een nieuwe overwinning stijgt. Zo gaat het ook op school: als we met het hele team elke dag geloven dat we een paar procenten progressie maken, doen leerlingen dat effectief.”
Ruud Lelieur: “Academisch optimisme bundelt 3 schoolkenmerken die ook na controle op achtergrondkenmerken impact hebben op de prestaties van alle leerlingen. Academisch optimistische scholen stellen leren voorop en hebben hoge, positieve verwachtingen (1), dat gebeurt in een vertrouwensrelatie met leerlingen en ouders (2) en met een team dat gelooft in zijn impact (3).”
“Die 3 elementen spelen op elkaar in. Als leerlingen betere resultaten halen, neemt het vertrouwen in je eigen team én in leerlingen en ouders toe. Omgekeerd: teams die de banden met ouders aanhalen en inzetten op sociaal kapitaal, bereiken meer en zien dat ze het verschil maken.”
Log in om te bewaren
Laat een reactie achter