Het project ‘Kleine Kinderen Grote Kansen’ wil kinderarmoede en sociale ongelijkheid in Vlaanderen helpen aanpakken. In dat kader zetten alle lerarenopleidingen kleuteronderwijs in op kwaliteitsvolle interacties in de klas. Hoe creëer je een krachtige leeromgeving die de ontwikkeling van taal, denken en relaties in de klas stimuleert? Meer info op www.grotekansen.be
Specialist
‘Echte’ gesprekken helpen anderstalige kleuters
Welk soort gesprekken moet je voeren om anderstalige kleuters zo goed mogelijk te helpen Nederlands leren? Dat onderzocht Carolien Frijns (KU Leuven) in haar doctoraat. “Kleuters boeken meer vooruitgang met echte, authentieke gesprekken in de klas dan met ‘schoolse’ gesprekken”, stelt ze vast.
Een jaar lang volgde Carolien Frijns 11 leraren en 109 Turkse kleuters in de derde kleuterklas. Ze filmde de gesprekken tussen de leraren en de kleuters en bracht de taalontwikkeling van de kinderen in kaart. Ze analyseerde de interactie in de klas en koppelde die aan de taalvaardigheidsgroei van de kleuters. Wat blijkt?
Kleuters leren meer Nederlands in ‘echte’ gesprekken
Carolien Frijns: “Anderstalige kleuters die in de klas aan echte gesprekken deelnemen, leren meer taal dan kinderen die vooral aan ‘schoolse’ gesprekken deelnemen. Bij schoolse gesprekken stelt de leraar een vraag en moet het kind daar het juiste antwoord op geven, en geen ander. Bij ‘echte’ gesprekken zorg je voor veel eigen inbreng en ideeën. Je stelt open vragen waarop niet altijd een juist antwoord mogelijk is. Bij dat soort van gesprekken maken de kleuters de grootste taalvaardigheidsgroei.”
“Onderzoeker Laura Black toonde al aan dat kinderen die deelnemen aan gesprekken waarin ze veel eigen inbreng hebben, zichzelf ook zien als volwaardige deelnemers van het klasleven. Ze voelen dat ze ertoe doen, dat de leraar hun inbreng hoort en waardeert. Bij typisch schoolse gesprekken voelen kinderen zich snel ‘gemarginaliseerd’, alsof ze niet meetellen in de klas.”
“Uit het onderzoek van Laura Black blijkt ook dat zwakkere kinderen eerder schoolse gesprekken voorgeschoteld krijgen in vergelijking met de sterkere kinderen in de klas. Ze moeten vraagjes beantwoorden waarbij ze niet veel van zichzelf kwijt kunnen. Na een tijdje krijgen ze misschien het gevoel: ik doe er niet echt toe.”
“In ons onderzoek hebben wij de interactie in de klas gekoppeld aan de taalvaardigheidsgroei bij anderstalige kleuters.We stellen vast dat ze meer taalvoortgang boeken met echte, authentieke gesprekken dan met ‘schoolse’ gesprekken”.
Leraren die open vragen stellen, hebben hogere verwachtingen
Carolien Frijns: “Wij hebben ook de leraren geïnterviewd. Wat is volgens hen goed onderwijs? En wat denken zij over anderstalige kinderen in de klas? Leraren die vooral open, authentieke gesprekken voeren in de klas, hebben meestal een beeld van onderwijs waarin je veel autonomie geeft aan kinderen. Ze koesteren doorgaans ook hogere verwachtingen tegenover anderstalige kleuters.”
“De leraren die meer schoolse gesprekken voeren, hebben meestal een meer controlerende opvatting van onderwijs: zij vinden bv. dat alle kleuters op het einde van de dag hetzelfde gedaan moeten hebben. Zij hebben ook meestal lagere verwachtingen tegenover anderstalige kleuters.”
Kleuterleraren voeren vooral ‘schoolse’ gesprekken
Carolien Frijns: “Het beeld dat leraren hebben over onderwijs, kan het soort van interactie dat ze opzetten in de klas beïnvloeden. Zo vertelde een juf die werkt in een zogenaamde zwarte school dat het voor haar heel moeilijk is om uit te leggen aan collega’s die op ‘witte’ scholen werken hoe zij met de beperkte taalvaardigheid van haar Turkse kleuters omgaat. Die collega’s gaan ervan uit dat die kleuters ‘toch niets kunnen’. Ze is het daar niet mee eens: ‘Die kunnen wel veel’, zegt ze. ‘Je werkt gewoon anders’. En daarin heeft die juf inderdaad gelijk.”
“Tijdens mijn gesprekken met leraren viel op dat een minderheid van de leraren veel ‘echte’ gesprekken voert in de klas. Die zorgen ook vaak voor meer chaos. En ik merkte dat leraren met een meer ‘controlerende’ stijl, soms geloven dat kinderen precies door meer sturing via schoolse gesprekken ook meer taal leren.”
“Dat leraren zo veel met schoolse gesprekken bezig zijn, heeft mogelijk te maken met hoe je zelf les hebt gekregen. Hoe zag je eigen onderwijs eruit? Geef toe: veel schoolse gesprekken, veel (invul)oefeningen … Mogelijk nemen leraren dat ‘wereldbeeld’ van onderwijs mee als ze zelf beginnen lesgeven.”
“Maar als je echt vooruit wil komen met anderstalige en vaak kwetsbare kinderen, dan moeten je kijken naar wat zij nodig hebben. Hoe kan je die kinderen doen groeien? Taal groeit als een boom, en bomen groeien in een vruchtbare omgeving. Echte gesprekken in een emotioneel veilige leeromgeving kunnen daarbij helpen.”
Kleuters leren ook taal door af te luisteren
Carolien Frijns: “Wat we ook vaststelden, is dat kinderen die bv. in de kleurhoek zitten te werken en gesprekken tussen de leraar en andere kinderen in de vertelhoek kunnen afluisteren, ook ongemerkt nieuwe woordjes leren. Geef de vertelhoek dus een centrale plaats in de kleuterklas. Afluisterplekjes creëren is goed om een nieuwe taal te leren. Maar deelnemen aan echte gesprekken blijft wel het allerbelangrijkste.”
“Een juf vertelde me dat ze ongeplande lesblokken inroostert. Zo creëert ze ruimte voor wat kinderen zelf willen inbrengen. Zo kwam tijdens het onthaalmoment een Turks kind met een speelgoedvliegtuigje naar de klas. De juf zag dat iedereen dat vliegtuigje leuk vond. ‘Ah, zullen we met z’n allen op vakantie gaan? Waar gaan we naartoe? Naar Turkije?’ ‘Nee, we gaan naar Afrika?’ ‘Waarom?’ ‘Daar hebben ze leeuwen’. De rest van de ochtend hebben de kinderen een vliegtuig gebouwd, boarding passes gemaakt en over leeuwen gepraat. Vrijheid inplannen en daar krachtige taken aan koppelen, daar worden kinderen supergemotiveerd van. En zo leren ze heel veel taal.”
‘Echte’ gesprekken voeren lukt ook met meer dan 20 kleuters
Carolien Frijns: “Je kan ook zelf betekenisvolle taken uitlokken met een verhaal. Maxim bv. wil heel graag een konijntje, maar dat mag niet van zijn ouders. Op een dag loopt hij langs een wei en ziet een konijntje zitten. Hij neemt het mee onder zijn jas, stopt het in de kleerkast maar … dat begint te stinken. En dan vraagt Maxim aan de kinderen in de klas om hulp. Of zij misschien een hokje kunnen bouwen voor het konijn? De kinderen gaan aan de slag. Zo’n activiteit lokt heel veel interactie uit als je die goed ondersteunt (‘Wat hebben we allemaal nodig?’ ‘Hoe gaan we dat doen?’ ‘Wat zal mama zeggen?’).”
“We voeren allemaal echte gesprekken: aan de keukentafel, op café of in de trein. In de klas gebeurt dat veel minder, terwijl zulke gesprekken samengaan met meer taalontwikkeling. Het is goed om na te denken over hoe je anderstalige kleuters zo veel mogelijk aan het woord laat.
“Als startende lerarenopleider maak ik zelf van mijn ‘hoor’colleges soms ‘gespreks’colleges. ‘Hoe ga jij het verhaal van Maxim aan je klas vertellen?’ ‘Wat doen we als een kind tijdens het verhaal iets in zijn thuistaal zegt?’ ‘Wat vinden jullie ervan om de thuistaal actief op school te gebruiken? Goed idee of niet?’ Ik merk dat de studenten dan erg betrokken zijn bij het college.”
5 motoren voor krachtige taalverwerving bij anderstalige kleuters
- Schotel kinderen een verhaal of een betekenisvolle taak voor. Zorg dat je hen motiveert en lok veel interactie uit.
- Ondersteun dat verhaal of die taak visueel, bijvoorbeeld met verhaalprenten en/of handpoppen.
- Voer echte, open gesprekken. Dat verhoogt de participatiemogelijkheden van de kinderen en draagt bij aan een positieve relatie tussen jou en de kleuters.
- Hanteer een open houding tegenover thuistaal. Sta positief tegenover eventuele woordjes in de thuistaal.
- Zorg voor een goed zichtbare vertelhoek en flexibel hoekenwerk. Kinderen tot wie je je niet rechtstreeks richt, kunnen je gesprek met andere kinderen steeds horen en zien en leren zo ongemerkt taal.
Carolien Frijns is doctor in de Taalkunde (KU Leuven, Centrum voor Taal en Onderwijs) en lerarenopleider (Arteveldehogeschool). Ze haalde met haar doctoraat de finale van de Vlaamse PhD Cup, www.phdcup.be. Lees ook meer in het boek ‘Taal Leren. Van kleuters tot volwassenen’ (Koen Jaspaert en Carolien Frijns – Lannoo)
Log in om te bewaren
Jan Missinne
26 oktober 2017'Uiter-aard' (zou ik zeggen) ben ik het eens met de uitkomst van het doctoraal van Carolien Frijns: het lijkt me ook het gezond verstand zelf. (Wie kinderen en/of kleinkinderen heeft, ziet het dagelijks voor z'n ogen gebeuren.)
Toch een paar kanttekeningen?
Wordt het niet wat karikaturaal om de indruk te blijven wekken dat de meerderheid van de leraren enkel 'typisch schoolse gesprekken' voert? (Al wil ik graag aannemen dat het pygmalioneffect/selffulfilling prophecy extra speelt bij nogal wat [minder recent opgeleide?] leraren als het om anders- of meertalige kinderen gaat).
De boommetafoor is een heel mooie (en terechte) maar gaat m.i. vooral op voor de mondelinge taalvaardigheid (en m.n. de D.A.T.- of BICS-woordenschat) (vgl. 'natuur-lijke' taalverwerving) en minder voor de schriftelijke (en m.n. C.A.T.- of CALP-woordenschat) (vgl. 'cultureel' taalleren).
Maar het onderzoek had vanzelfsprekend enkel betrekking op kleuters/het kleuteronderwijs waardoor m'n opmerkingen bij voorbaat irrelevant kunnen lijken. (De ervaring leert mij echter dat het geloof in [de imitatie van] een natuurlijke taalverwerving op school door sommigen - m.i. ten onrechte - onverkort wordt doorgetrokken naar het [leren] lezen en schrijven terwijl minder sterke, al dan niet anderstalige leerlingen dan juist wél nood hebben aan en baat hebben bij een 'schoolse', gestructureerde en minder 'bomige' aanpak.)
Ibrahim Bayrak
6 november 2017Ik ben 47 jaar geleden op 10 jarig leeftijd met mijn ouders naar Nederland geëmigreerd. In het eerste jaar van mijn verblijf heeft de juf van de eerste klas (wat nu groep 3 is) mij twee of drie maal per week na schooltijd bij zich geroepen om met mij de gesprekken te voeren waarover Carolien Frijns het over heeft. Achteraf gezien heeft zij het thematisch opgepakt. Mijn klasleerkracht leerde mij Nederlandse spreekwoorden en gezegdes aan de hand van verhalen, wat we nu als contextgebonden zouden noemen. Daarnaast heeft hij mij gesimuleerd boeken te lezen eerst stripboeken daarna 'literatuur'. Aan het einde van de dag las hij de klas voor, waardoor mijn interesse voor het boek werd opgewekt. Ik bezocht wekelijks de tweedehands strippen boek verkoper op de markt en de plaatselijke bibliotheek. Ik kwam vaak bij vrienden thuis en daar pikte ik de gesprekken op die ze met hun ouders/broer/zus voerden. En last but not least ik zat op een voetbalclub en schaak-dam vereniging bij ons in het buurthuis. Dit alles zorgde ervoor dat mijn woordenschat uitbreidde. Thuis was er geen mogelijkheid om bijdrage hieraan te leveren, immers de communicatie was in het Turks. Aan al dit kwam een einde toen ik naar het VWO ging. Door al het schoolse gedoe had ik geen tijd meer voor al deze mooie dingen. Pas in de vierde klas van het VWO kwam ik achter dat ik achter liep op de autochtone leerlingen. Niet alleen met woordenschat maar ook sociaal-emotioneel. Om het verhaal kort te maken: allochtone kinderen missen de gewone gesprekken die de autochtone kinderen hebben met hun omgeving. De school, de sportclub, vrienden en kennissen zouden deze leegte kunnen vullen. Ik denk dat hiermee niet alleen taal maar ook de sociaal-emotionele problemen kunnen beter worden opgelost.
Jan T'Sas
17 maart 2019Er bestaat bijzonder veel internationaal onderzoek naar klasgesprekken tussen leraar en leerlingen. Daardoor weten we al bijna een eeuw (!) dat gemiddeld genomen één gespreksmodel domineert(en het woord 'gemiddeld' is belangrijk, want het maskeert soms grote individuele verschillen). Dat is het zogenaamde IRF-model (Initiation-Response-Feedback). Een voorbeeld:
- Leraar: Wat is de hoofdstad van Hongarije?
- Leerling: Boedapest?
- Leraar: Juist, Boedapest.
Of:
- Leraar: Hoe noemt men een koning die alle macht naar zich toetrekt?
- Leerling: Een dictator.
- Leraar: Mja, niet helemaal juist.
- Leerling: Een despoot.
- Leraar: Ja, maar dat zoek ik niet, het is een absolute vorst.
Dergelijke gesloten vragen komen bijzonder veel voor tijdens lessen (tot 75% van alle vragen die leraren in de klas stellen). Leraren gebruiken ze om naar voorkennis te peilen, om na te gaan of de klas mee is, om te toetsen, om binnen de beperkte lestijd toch wat interactie in te bouwen, om hun timing onder controle te houden. Dat zijn positieve redenen, maar ze hebben hun beperkingen en zelfs negatieve effecten, zeker als het bij dit soort vragen blijft. Zo leiden ze niét tot leren. Mijn tweede voorbeeld is in dit verband zelfs een karikatuur van een leergesprek; het is een spelletje dat we het best kunnen samenvatten als 'raad eens wat er in mijn hoofd zit'. Daar knappen leerlingen snel op af.
Vragen die wél aanzetten tot denken en leren zijn geen feitvragen, maar bijvoorbeeld waarom-vragen of open vragen waarop je als leraar zelf het antwoord niet goed weet. Helaas worden die in alle onderwijsniveaus te weinig gesteld, ook dat weten we vanuit onderzoek. De analyses van Caroline Frijns tonen terecht aan dat we hier al in de kleuterklas mee moeten starten. Niet alleen vanwege hun positieve impact op taalvaardigheid, maar ook op het denken en leren zelf. En omdat daar nog geen strikte leerplannen de wet dicteren (of lijken te dicteren), ligt precies daar voor leraren heel wat ruimte.
Ten slotte is het ook mogelijk de gesprekskwaliteit tussen leerlingen zelf (bv. in groepswerk) op te trekken waardoor ze beter argumenteren en meer van elkaar leren. Dat kan bijvoorbeeld door hen de exploratieve gesprekstechniek aan te leren (zie www.neejandertaal.be/sprekend_leren.php). En die techniek kun je trouwens ook als leraar hanteren.
Jan T'Sas
17 maart 2019Oeps, streepje te veel; het juiste URL is http://www.neejandertaal.be/sprekendleren.php
Laat een reactie achter