Specialist
Leerlingen motiveren: vragen aan expert Maarten Vansteenkiste
Werken beloningsstickers? En is intrinsieke motivatie altijd beter? Maarten Vansteenkiste, professor aan de vakgroep Ontwikkelings-, persoonlijkheids- en sociale psychologie (UGent), beantwoordt 8 vragen waar leraren, directeurs, CLB-medewerkers … mee rondlopen.
1. Moet elke leerling voor elk vak gemotiveerd zijn?
Maarten Vansteenkiste: “Nee, dat hoeft niet. Maar ook leerlingen die niet meteen enthousiast of intrinsiek gemotiveerd zijn voor je vak, kan je toch proberen te motiveren. Door de relevantie, nutswaarde en persoonlijke betekenis van de leerstof zo groot mogelijk te maken.”
“Koppel daarom je les aan de leefwereld van de kinderen. Geef niet zelf de theorie over fairtrade of economie, maar haal een lokale boer voor de klas die vertelt hoe hij appels teelt of een fietsenmaker uit de buurt die uitlegt hoe hij zijn zaak runt. Probeer een thema te concretiseren en waardevol te maken voor de leerlingen, bijvoorbeeld door te vertrekken van een probleem dat de ze zelf ook ervaren.”
2. Waarop kan ik inzetten om leerlingen te motiveren?
Maarten Vansteenkiste: “Je kan inzetten op hun basisbehoefte aan autonomie, verbondenheid en competentie. Ik geloof sterk dat zoiets beter lukt als 4 à 5 leraren een jaar lang een groep leerlingen begeleiden en de verschillende vakken verzorgen. Want een leraar aardrijkskunde met 10 tot 12 klassen kan zijn leerlingen nooit allemaal echt kennen.”
“Sluit met je lessen aan bij de actualiteit en gebruik spelelementen, bijvoorbeeld bij het remediëren. Laat leerlingen zelf op zoek gaan naar de meest gemaakte fouten op een schrijftaak. Dan trekken ze op ontdekkingstocht, spelen ze zelf leraar en staan ze aan het roer van hun leerproces. Dat motiveert en helpt ze om inzicht te krijgen in welk type fouten ze maken.”
“Deze spelelementen dienen het leerproces. Het gaat dus niet om het ‘opleuken’ of ‘pimpen’ van lesmateriaal. Het hoofd van leerlingen raakt dan gevuld met triviale details waardoor er minder aandacht overblijft voor de essentie. De kern van de zaak is om de interesses van je leerlingen in rekening te brengen én te verruimen.”
3. “Ik overweeg beloningsstickers. Is dat een goede methodiek om extra te motiveren?”
Maarten Vansteenkiste: “Ik heb mijn twijfels. Zolang je met stickers strooit, zal je gewenst gedrag krijgen. Maar zodra je stopt, kan dat meteen wegvallen. En cours de route fnuik je ook het plezier en de interesse die een kind mogelijk had voor je lesinhoud.”
“Met beloningsstickers verleg je de focus op de beloning. Vaak gaat zo’n sticker ook samen met positieve feedback: ‘Je deed het echt goed, Mila, en daarom verdien je een sticker’, maar een verbale schouderklop heeft hetzelfde competentieversterkende effect zonder de nadelen van de sticker. Zet dan niet alleen het resultaat in de verf, maar ook de vooruitgang die een leerling maakt.”
“Als een vader voetbaltickets belooft als zijn zoon 3 keer goede cijfers voor wiskunde haalt, hebben leraren toch sterke twijfels bij die manier van motiveren? Dat geldt eigenlijk ook voor beloningsstickers. We riskeren zelfs dat zo’n kind cijfers of kleuren uitgomt of vervalst om de tickets binnen te halen. Of spiekt. Hoeveel leerrendement heb je dan gehaald?”
Soms maken leerlingen 300 toetsen per jaar. Stel dat je volwassen werknemers even vaak evalueert, hoe graag kom je dan nog werken?
Maarten Vansteenkiste
UGent
4. “Welk effect hebben punten op motivatie?”
Maarten Vansteenkiste: “Een cijfer is een observeerbare weergave van een product. Maar evalueren betekent ook procesgerichte feedback geven: je waardeert de oplossingsstrategie of de inspanning. Maar het gaat niet enkel om vertellen wat goed was, maar ook om benoemen wat beter kon. En hoe je er iets aan kan doen. Zwakke cijfers zonder behulpzame feedback kunnen de motivatie van leerlingen onderuithalen – je zal maar veel moeite moeten doen voor een 7. Zo leer je er niets uit. Een toets is dus een nuttig leermoment. Niet enkel voor een leerling, ook voor een leraar. Misschien loont het om sommige zaken nog eens uit te leggen.”
“Scholen zitten soms in een doorgeslagen testcultuur. Ik hoorde dat leerlingen secundair soms tot 300 toetsen per jaar maken. Dat zorgt voor veel stress. De Vlaamse Scholierenkoepel klaagde dat ooit terecht aan. Stel dat je volwassen werknemers 300 keer evalueert op hun job. Hoe graag kom je dan nog werken? Dan smeek je je baas toch om je met rust te laten zodat je gewoon je job kan doen.”
5. “Kan mijn feedback nefast zijn voor motivatie?”
Maarten Vansteenkiste: “Ja. Zeker als je uitsluitend focust op het product. Of op je eigen ontgoocheling: ‘Maar een 6? Ik had beter verwacht.’ Om te motiveren moet je feedback ook inzetten op verbondenheid. Ik pleit daarom voor kindgesprekken, los van rapporten of cijfers. Waar je leerlingen een aantal topics meegeeft waaruit ze mogen kiezen (wat loopt goed, wat vind je lastig, wat verwacht je van leraren, wat wil je bereiken …).”
“Geef ze tijd om 2 vragen voor te bereiden en zit dan samen voor een goed gesprek. Inzetten op de persoonsgebonden ontwikkeling van het kind is een fundamenteel onderdeel van lesgeven. Als je met die gesprekken ook echt iets doet, win je die ‘verloren’ tijd ruim terug aan verhoogd leerrendement.”
6. “Is intrinsieke motivatie altijd beter?”
Maarten Vansteenkiste: “Intrinsieke motivatie is wenselijk, maar niet altijd haalbaar. Iets ruimer gaat ‘autonome motivatie’. Leerlingen zijn dan niet per se geboeid door de leerstof, maar snappen wat ze met de leerstof zijn. Duaal leren of werkplekleren speelt daarop in. Leerlingen leren in bedrijven en daar snappen ze meteen hoe ze de leerstof later in hun beroepsleven kunnen toepassen.”
Als je zelf gepassioneerd bent door een thema, is je voorbereiding grondiger en creatiever
Maarten Vansteenkiste
UGent
7. “Is motivatie besmettelijk? Thema’s die mij enthousiast maken, motiveren die mijn kleuters meer?”
Maarten Vansteenkiste: “Ja. Onderzoek bevestigt dat. Zelfs non-verbaal gedrag straalt af op je leerlingen. Je stem en intonatie worden opgepikt door de leerlingen en dat werkt aanstekelijk. Maar ook als je zelf positief spreekt over een opdracht, les of thema nemen ze dat over. Ben je enthousiast vogelspotter? Maak er een eventueel thema van in je kleuterklas. Als je zelf gepassioneerd bent door een thema, zal je voorbereiding grondiger en creatiever zijn.”
8. “Hoe maak ik mijn klaslokaal motiverend?”
Maarten Vansteenkiste: “Visualiseer zaken en activiteiten. Leraren in kleuteronderwijs en buitengewoon onderwijs slagen daar heel goed in. Ze vinden aansluiting bij de kinderen. Door werkjes uit te hangen, maar ook omdat kinderen eigen materiaal mogen meenemen naar de klas. Een les ruimtevaart? Gegarandeerd neemt een van de kleuters een boekje van Kaatje mee waarin Kamiel naar de maan wil. En daar lezen ze dan uit voor.”
“Vanaf het eerste leerjaar wijzen leraren sneller naar het leerplan: ‘We hebben geen tijd voor extra’s’. Terwijl er veel kansen onbenut blijven. Misschien meer dan ooit met de culturele rijkdom in je klas.”
Log in om te bewaren
Johan Van de Walle
30 maart 2025Reeds in 2016 las en bestudeerde ik het boek 'Vitamines voor groei'. Ik schreef toen een bespreking van het boek vanuit het perspectief van een leerkracht lager onderwijs. Ondertussen ben ik reeds 5 jaar met pensioen maar geef nog altijd met enthousiasme les en kan de inzichten van Maarten Vansteenkiste nog altijd gebruiken. Sinds ik met pensioen ben geef ik op verschillende scholen en in verschillende klassen les als interim. Dan ervaar je dat de inzichten van de Zelf-Determinatie Theorie geen religie zijn en dus niet altijd toepasbaar. Andere inzichten vooral hoe het brein van kinderen en pubers werkt, kunnen dan meer soelaas bieden. Als je de Zelf-Determinatie Theorie omarmt als een religie kom je wel in de problemen. Om de valkuilen te vermijden, hieronder mijn bespreking van het boek 'Vitamines voor groei'.
Vitamines voor groei: ontwikkeling voeden vanuit de Zelf-Determinatie Theorie
Het lijvige boek, Vitamines voor groei, legt de Zelf-Determinatie Theorie zeer grondig uit. Daarnaast plaatsen de auteurs deze theorie tegenover de verschillende hedendaagse opvoedingstheorieën.
De Zelf-Determinatie Theorie gaat uit van een positieve kijk op de mens: het geloof dat we als mens geboren worden met een fundamentele neiging tot groei. Mensen hebben een inherente tendens om proactief te zijn en in de loop van hun ontwikkeling te groeien naar meer en meer autonomie. Tegelijkertijd is er een identieke ontwikkeling naar het verder uitbouwen van betekenisvolle relaties met anderen.
Deze groei kan in de ontwikkeling of opvoeding ondersteund worden door het aanreiken van de juiste voedingsstoffen. Dit door het vervullen van de drie fundamentele psychologische behoeftes:
(1) autonomie – in hoeverre ervaren we psychologische vrijheid in ons dagelijks denken, handelen en voelen
(2) competentie - in hoeverre voelen we ons bekwaam om taken tot een goed einde te brengen en
(3) relationele verbondenheid – in welke mate ervaren we een echte warme band met mensen uit onze omgeving.
Om deze basisbehoeftes te bevredigen en zo groei te bevorderen hebben we nood aan een behoefteondersteunende opvoeding. Maar dit groeiproces wordt in de ontwikkeling van kinderen gedwarsboomd door ‘behoeftefrustrerende ervaringen’, ervaringen die de autonomie ondermijnen, die een gebrek aan competentie veroorzaken of die de relaties vertroebelen.
Het boek ontwikkelt de inzichten in de bouwstenen (de vitamines) van een behoefteondersteunende opvoeding. Zo schetsen de auteurs de zes bouwstenen voor het ontwikkelen en het ondersteunen van de autonomie. Deze zijn:
(1) taakplezier door innerlijke motivatie te voeden;
(2) inbreng van het kind vergroten door de initiatief- en exploratiedrang te stimuleren;
(3) duiding door betekenisvolle uitleg te geven;
(4) het ritme van het kind volgen;
(5) persoonlijke stem van het kind beluisteren en zo het afwijkend perspectief erkennen en tenslotte
(6) in de communicatie met het kind, uitnodigde taal gebruiken.
Voor de ondersteuning van de competentiebehoefte van kinderen is het aanbieden van structuur volgens de auteurs noodzakelijk. Dit komt de zelfontplooiing van kinderen ten goede omdat ze zo leren vertrouwen op hun eigen talenten en vaardigheden. Ook hier schetst het boek zes belangrijke bouwstenen om deze groei te ondersteunen nl.:
(1) verwachtingen formuleren en zo voorspelbaarheid creëren;
(2) uitdagingen aanbieden en actief vertrouwen uitspreken;
(3) consequent opvolgen van het proces;
(4) gepaste hulp aanbieden en aanmoedigen;
(5) informatieve feedback bieden en
(6) aanmoedigen tot zelfreflectie door inzicht te verwerven in sterktes en werkpunten.
De volgende bouwstenen worden voorbehouden aan de groei van relationele steun:
(1)aanwezigheid door samen tijd door te brengen;
(2) anticiperen op emotioneel belastende situaties door opmerkzaamheid;
(3) steun en troost bieden;
(4) emotionele warmte bieden;
(5) fysieke warmte tonen en
(6) gezamenlijk leuke activiteiten doen.
Al deze bouwstenen worden duidelijk omschreven, de voordelen worden haarfijn uitgelegd en ondersteund door te verwijzen naar wetenschappelijke evidentie.
Het boek biedt een schat aan informatie en handen vol goede raad voor ouders, opvoeders en begeleiders. Op het einde van hun boek maken de auteurs enkele kritische opmerkingen naar goedbedoeld opvoedingsadvies. Maar ze gaan zeker niet mee in een doorgedreven relativistische houding die elk opvoedingsadvies zou afwijzen. Zo geven ze duidelijk aan dat advies wel degelijk zinvol kan zijn.
Opvoeder als tuinier die hoopvol zaait
Vitamines voor groei schetst het beeld van de opvoeder als een tuinier die hoopvol zaait en plant en gelooft in de kracht en de groei van zijn gewassen. De opvoeder schept de voorwaarden zodat de plant –het kind - beter kan gedijen. Water en zon zorgen voor de groei. Dit beeld wordt in het boek geplaatst tegenover het beeld van de opvoeder als brandweerman/politieman. Hier moet de opvoeder de driften van het kind beteugelen en het egoïsme ombuigen tot volgzaamheid en prosociaal gedrag. Dit zal bij de kinderen en jongeren veel behoeftefrustratie teweeg brengen. Wat op zijn beurt de oorzaak is van grensoverschrijdend en ontwikkelend pathologisch gedrag.
De grondigheid waarmee de auteurs te werk gaan geniet mijn bewondering. Het hele boek is duidelijk gestructureerd. Elk hoofdstuk begint met duidelijk omschreven leerdoelen en eindigt met concrete aanbevelingen voor de praktijk.
Een voorbeeld van aanbeveling: Probeer op dagdagelijkse basis je interesse te tonen voor de activiteiten van je kind. Betrek bijvoorbeeld het studiemateriaal van je kind op gebeurtenissen in het echte leven. Toon je enthousiasme wanneer je kind over iets verwonderd is of ergens in opgaat.
Tussenin zijn vele kaderstukken die de theorie illustreren met voorbeelden. Alle aangebrachte begrippen worden keurig en verstaanbaar uitgelegd.
Enkele bedenkingen
Vitamines voor groei lijkt bij de eerste leesbeurt een fantastisch opvoedingsprogramma. Toch heb ik enkele bedenkingen.
Is het programma wel geschikt voor elke mens of elk kind?
Houdt het programma voldoende rekening met de jongste inzichten in de ontwikkeling van het kinder- en puberbrein?
Hierin schiet het boek mijns inziens tekort. De auteurs laten m.a.w. kansen liggen. De Zelf-Determinatie Theorie lijkt wel op een zeer gesofisticeerd software pakket. Maar wat als je enkel beschikt maar over een computer met een beperkt werkgeheugen? Inderdaad, jouw programma zal vaak vastlopen en je zal gefrustreerd moeten vaststellen: het werkt niet op mijn computer! Spijtig genoeg kun je de hardware van je kind niet upgraden.
Elke afzonderlijke bouwsteen die wordt aangebracht is waardevol en het zal voordelen bieden als je de bouwsteen in bepaalde omstandigheden toepast. De Zelf-Determinatie Theorie brengt hier niet zoveel nieuws. We wisten al dat een leerkracht die uitnodigende taal gebruikt, een betere relatie zal opbouwen met zijn leerlingen en zo autonomie zal ondersteunen. Het is vanzelfsprekend om erkenning te geven aan de persoonlijke stem van je kind en zo het individueel perspectief te verwelkomen. Dat zal je in een gesprek met je dochter, inzicht opleveren dat je vooruit helpt in je relatie met je dochter. Maar wat heb je aan deze bouwsteen als je voor een groep van 18 kleuters staat die elk met hun individueel ontwikkelingstraject toevallig allemaal terzelfdertijd hun eigen afwijkend perspectief aan jou duidelijk willen maken? Op zo’n momenten heb je ander gereedschap nodig. Hier biedt het boek geen alternatieven. Tijdens trainingen zullen de leerkrachten deze zwakte vlug door hebben.
Wat dan?
Bij het lezen van het boek, bekroop mij regelmatig de gedachte of opvoeding altijd in een optimale omgeving geschiedt? Dit is niet het geval!. Zodra er zich in de opvoeding moeilijkheden voordoen, biedt het boek weinig of geen alternatieven. Een hele uiteenzetting over het perspectief van het kind innemen besluit met de zin: “een dergelijke behoefteondersteunende houding handhaven is natuurlijk niet altijd even gemakkelijk, zeker als kinderen een defensieve of rebelse houding aannemen”. ‘Wat dan?’ schreef ik als commentaar in de kantlijn van het boek. Het is juist op deze momenten dat ouders en opvoeders een nieuw inzicht verwachten. Hier stelt de Zelf-Determinatie Theorie teleur en kunnen ouders en opvoeders twijfelen aan het nut van de aangebrachte bouwstenen.
De Zelf-Determinatie Theorie legt sterk de nadruk op de autonomie van het kind. Vele vitamines staan in het teken van het ontwikkelen van deze autonomie. Daardoor geraakt het inzicht dat wij mensen ook deel uitmaken van groepen op de achtergrond. Er wordt weinig aandacht besteed aan begrippen als loyaliteit, zich inzetten voor, verantwoordelijkheid opnemen,…. In opvoeding nemen deze aspecten echter wel een essentiële plaats in.
Tot slot geef ik graag nog enkele voorbeelden waar ik vraagtekens plaats bij de Zelf-Determinatie Theorie:
1. De Zelf Determinatie Theorie (ZDT) gaat uit van een positief mensbeeld. Daar is op zich niets verkeerd mee, maar er is zeker onvoldoende evidentie om daar een theorie van morele vorming op verder te bouwen. Zo halen de auteurs het voorbeeld aan van moreel gedrag bij baby’s en het prosociaal gedrag dat daaruit voortvloeit (p 241). Dit veronderstelt een aanwezigheid van empathie. Zowel de “Sally Ann-test” (https://www.youtube.com/watch?v=oazK2fkRU1A ) als inzichten in de groei van ons brein duiden aan dat kinderen onder de vier niet in staat zijn om het perspectief van de andere in te nemen. De ZDT beweert dat als je dit premoreel gedrag voedt, je automatisch het eigenaarschap van morele waarden bij kinderen installeert. Deze redenering is moeilijk aanneembaar en is zeker onvoldoende om het morele gedrag op te baseren. Ons brein is geprogrammeerd om ons als individu en groep te laten overleven. Voor het aanleren van prosociaal gedrag zullen de socialisatiefiguren vaak gebruik moeten maken van schuld en dit wordt niet als bouwsteen gezien, wel integendeel.
2. Voor een behoefte ondersteunende ouder is een weerspannig kind eerder interessant dan irritant (p 583). Het is ontegensprekelijk zo dat je uit het gedrag van kinderen heel wat kunt afleiden en dat je daar als ouder of opvoeder rekening mee houdt. De bouwsteen "meegaan in het afwijkend perspectief van de kinderen" kan veel onheil voorkomen. De nieuwsgierige grondhouding van de ouders of opvoeder combineren met communicatieve vaardigheden om ten volle het perspectief van het kind te aanvaarden, is interessant… Maar in welke mate is het kind in staat zijn eigen gedrag te verklaren? En als het voor zijn gedrag een verklaring heeft, in hoeverre is dit gedrag een keuze uit de kern van zichzelf? Over hoeveel vrijheid beschikken wij om keuzes te maken? Hier overschat de ZDT de mens. Ik probeer dit met een voorbeeld duidelijk te maken.
Een voorbeeld:
De leerlingenraad van een secundaire school stelt aan de directie voor om een frisdrankautomaat te installeren op de speelplaats. De leerlingenraad heeft via een bevraging bij alle leerlingen dit voorstel getoetst en er is een ruime meerderheid van de scholieren die het voorstel steunt. Indien de directie het perspectief van de leerlingen aanneemt, en een frisdrankautomaat installeert lijkt deze beslissing de vrijheid van de leerlingen te vergroten en zo de autonomie bij de leerlingen te stimuleren. Volgens de ZDT een positieve bouwsteen. De leerlingen kunnen nu kiezen tussen frisdrank nemen of geen frisdrank nemen. Maar is die vrijheid wel zo groot? En voor wie? Kinderen uit gedepriveerde gezinnen, waarvan we weten dat er vanaf de peutertijd reeds frisdrank gedronken wordt, zullen meer bekoord worden om frisdrank te drinken dan de andere kinderen. Hun smaak is reeds gevormd, de neuronenbanen die deze keuze bepalen zijn gevormd en ze beschikken nog over minder keuzevrijheid om ‘nee’ te zeggen tegen deze suikerdranken. Door magnum reclames is de persoonlijke vrijheid van deze kinderen reeds weggenomen.
De school die de frisdrankautomaat verbiedt (met motivatie) zal meer doen om intrinsieke waarden te promoten (p 431) dan directies die meegaan in het perspectief van de leerlingen. De auteurs roepen namelijk op om kinderen en adolescenten minder bloot te stellen aan extrinsieke waarden en idealen en meer in te zetten op intrinsieke waarden. Dit is nobel maar enkel mogelijk als onze maatschappij de opvoedingsinstellingen ondersteund in het nemen van structurele maatregelen. En die zijn vaak niet genomen in het perspectief van de kinderen en jongeren.
Als het over de intrinsieke waarde van gezondheid gaat is preventie noodzakelijk. Volgens de WHO is de meest effectieve preventie nog altijd het verbieden van reclame en de toegang tot ongezonde producten (suikerrijke dranken, alcoholische dranken) moeilijker maken of verbieden. Vaak moet de ouder of opvoeder in het belang van het kind en om het te beschermen keuzes aanreiken en deze keuzes aantrekkelijk maken om de het kind of de jongere te verleiden.
3. Zoals de meeste opvoedingsprogramma’s erkent de ZDT ook de belangrijke rol van socialisatiefiguren. (p 525) De ZDT geeft aan dat socialisatiefiguren structuur aanbrengen in het leven van het kind. De auteurs zijn zeer terughoudend als het gaat over autoriteit. Maar toch kun je in de opvoeding niet buiten autoriteit. Het is natuurlijk zo dat iedereen gelijkwaardig is. Een leerling is gelijkwaardig aan zijn leerkracht. Maar ze zijn zeker geen gelijken. In de vele voorbeelden in het boek durven de auteurs dat niet toegeven. Op p. 525 halen ze het voorbeeld aan van ouders met hun kind aan de tafel. De ouders hebben met hun kind de afspraak gemaakt om aan tafel te blijven zitten tot iedereen klaar is. Kinderen kunnen zeker inzien dat dit een fijne afspraak is, maar ze is natuurlijk altijd voorgesteld door de ouder. In hun voorbeeld geven de auteurs aan dat de ouder de afspraak moet opvolgen. Maar hier zal de ouder een zekere autoriteit moeten gebruiken indien het kind de tafel wenst te verlaten om zijn computerspelletje verder te spelen. En deze autoriteit zal zeker frustratie bij het kind opwekken.
4. De auteurs gaan op verschillende plaatsen in het boek uitvoerig in op het begrip motivatie. Ze zijn, zoals de meeste opvoeders, voor het stimuleren van de intrinsieke motivatie bij mensen. Door het toepassen van hun aangebrachte bouwstenen geloven ze dat alle gedrag bij kinderen en mensen intrinsiek kan gestuurd worden. Door het verwijzen naar verschillende onderzoeken proberen zij de inzichten van de leertheoretici te weerleggen. De auteurs minimaliseren zo het nut van beloningssystemen voor het aanleren van gedrag of het afleren van minder aangename gewoontes. Bij hun aangehaalde onderzoeken lees ik niets over Contingency Management. Toch hebben deze methodieken hun effectiviteit bewezen bij het aanleren van een sober gedrag. Contingency Management is bij uitstek een extrinsiek beloningssysteem. Door deze onderzoeken niet op te nemen, verraden de auteurs vooringenomenheid!
Het boek Vitamines voor groei hoort zeker thuis in de lerarenkamer of het teamlokaal. Maar plaatst het tussen ‘Autoriteit’ van Paul Verhaeghe en ‘Het narcistisch ideaal’ van Jan Derksen. Deze twee boeken zullen voor de nodige nuance zorgen. En vergeet niet enkele breinboeken van bijvoorbeeld Margriet Sitskoorn, Eveline Crone en Dick Swaab op dezelfde plank te plaatsen. Het boek ‘Mijn kind, slim kind’ van Wouter Duyck mag zeker niet ontbreken op de boekenplank.
Tijdens een interne vorming één of meerdere hoofdstukken van het boek met de collega’s bespreken lijkt me boeiend en nuttig. De diversiteit van het team zal er telkens voor zorgen dat de sterktes van het boek aangeboord en geïmplementeerd worden. De ervaring van het team zal de valkuilen omzeilen.
Uitdagingen genoeg voor meerdere werkjaren. Veel lees- en studieplezier!
Johan Van de Walle (augustus 2016)
Laat een reactie achter