Specialist
Eindtermen ondernemingszin halen? “Voorkauwen verboden”
Sinds 1 september 2019 zijn er voor de eerste graad secundair eindtermen ondernemingszin. Prof. Ferre Laevers: “Minstens zo belangrijk als rekenen en taal. Voor jezelf én de maatschappij.” Hoe maak je leerlingen ondernemend?
Observatie
Jolijn uit de derde kleuterklas wiebelt al tijdens het onthaalmoment van ongeduld. Zodra ze van de juf groen licht krijgt, schiet ze naar de knutselhoek. “Ik ga een mandje maken met eitjes erin.” Ze vindt een geschikt bakje en zoekt crêpepapier voor een laagje stro. Ze ziet raffia liggen, checkt of ze dat mag gebruiken en gaat verder. Als Alien nieuwsgierig komt kijken, legt ze uit hoe ze te werk gaat. Alien heeft meteen zin om ook een mandje te maken.
Het is een observatie waarvan professor Ferre Laevers, directeur van het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) van de KULeuven, nog steeds enthousiast wordt. Hij doet al sinds de jaren 70 onderzoek naar ondernemingszin bij leerlingen en schreef er samen met Dorien Wassink dit conceptenboek (2018) over in opdracht van het Departement Onderwijs en Vorming. “Jolijn toont hoe jonge kinderen ons kunnen verrassen. Ze illustreert met haar mandje alle dimensies van ondernemingszin én leiderschap.”
Wat maakt Jolijn zo ondernemend?
Ferre Laevers: “Ze toont zelfsturing en creativiteit, 2 zaken waarin een kind nog moet groeien. Met zelfsturing bedoel ik dat ze zelf het roer in handen neemt en bepaalt welke weg ze gaat. Het betekent dus niet alleen maar in staat zijn om een instructie op te volgen en die doorzettend uit te voeren. Het gaat verder dan dat. Zelfsturing veronderstelt autonomie, zelf kunnen beslissen dus.”
“Daarbij zijn 4 elementen van tel. Zo is er de factor wilskracht. Die zorgt ervoor dat Jolijn doorzet, ook bij tegenslag. Ze kan een gerichte keuze maken, wat getuigt van richting kunnen geven. Ze weet ook hoe ze iets aanpakt, hoe ze aan dat mandje moet beginnen. Daarvoor heb je scenario’s nodig. En dan is er nog de component afstand: ze kan terugblikken, reflecteren, leren uit ervaring.”
“Maar die zelfsturing alleen maakt haar nog niet ondernemend. Ook haar creativiteit is bepalend. Ze kan zich een voorstelling maken van iets wat er nog niet is en vindt daarin de drijfveer om in actie te komen. Ze ziet nieuwe kansen en mogelijkheden, verbindt dingen die ogenschijnlijk los van elkaar staan. Zo ziet ze bijvoorbeeld hoe raffia stro kan voorstellen.”
“Het is die combinatie van zelfsturing en creativiteit die ondernemingszin geeft. Een manager zonder verbeeldingskracht, is een regelneef. Een creatieveling zonder zelfsturend vermogen, een chaoot. Geen van beiden kan succesvol zijn.”
“In het verlengde van ondernemingszin, liggen ondernemerschap en leiderschap. Om succesvol een eigen zaak op te starten en te leiden, moet je nog meer in huis hebben: het zelfvertrouwen om risico’s te durven nemen, goede communicatieve vaardigheden, economische geletterdheid … Jolijn toont ons de kiem van leiderschap door Alien te inspireren.”
Moeten we van alle jongeren ondernemers maken?
Ferre Laevers: “Ja, maar je mag ondernemingszin niet alleen met economie en management verbinden. Zowel in je privéleven als voor elke toekomstige job is het noodzakelijk dat je kan inschatten wat in een situatie nodig is, dat je je kan organiseren en niet bij de pakken blijft zitten. Met braaf binnen de lijntjes kleuren, fiets je misschien wel vlot door je schoolcarrière, maar in deze complexe wereld heb je meer nodig. Daarom is investeren in ondernemingszin van levensbelang, voor jezelf én voor de samenleving.”
“Daarom is die skill in mijn ogen ook minstens zo belangrijk als taal en rekenen. Wat ben je met een arsenaal aan kennis en vaardigheden als je niet kan inschatten wat in een situatie nodig is? Als je geen initiatief en beslissingen kan nemen of de betreden paden niet durft te verlaten?”
Heb je daarvoor een apart vak ‘ondernemingszin’ nodig?
Ferre Laevers: “Aparte lessen of een speciaal vak zijn geen goed idee. Je hebt een geïntegreerde aanpak nodig. Vooral een rijke omgeving waarin je leerlingen een hoge mate van initiatief en autonomie gunt, is cruciaal. Bied een ruim aanbod dat inspeelt op de interesses én combineer dat met een goede organisatie, duidelijke regels en afspraken.”
“Een leraar biologie kan bijvoorbeeld contractwerk als methode inzetten. Daarbij voeren leerlingen een takenpakket uit dat over 1 of 2 weken loopt en waarvoor ze contractwerktijd krijgen. Er hoort ook groepswerk bij. Het lijkt een detail omdat leerlingen toch alle oefeningen moeten maken, maar zelf je contract beheren en mogen beslissen wat je wanneer doet, maakt echt een verschil.”
“Bij zulke actieve werkvormen kan je observeren hoe leerlingen zich in groep of individueel uit de slag trekken, hoe ze leiderschap aan de dag leggen. Bij nog complexere taken komen ze voor problemen te staan en zie je wie doorzettingsvermogen heeft, wie kan schakelen naar een betere aanpak als dat nodig is.”
“Ook alles wat te maken heeft met leerlingenparticipatie biedt kansen om ondernemingszin te ontwikkelen. Maak leerlingen mee verantwoordelijk voor praktische taken, voor het opstellen van een weekschema, van het contract, de inrichting van de klas …”
“Met alleen klassikaal werken, gaat het dus niet lukken. Door je leerlingen voortdurend bij de hand te nemen of het allemaal voor te kauwen, geef je ze geen kans om zichzelf te leren managen. Bovendien krijg je dan geen zicht op wie zwak is in zelfsturing en ondernemen. En je verliest de ondernemers in je groep.”
Gebeurt dat nu al in scholen, zo’n aanpak?
Ferre Laevers: “Als ik de klaspraktijk vandaag overschouw vanuit ondernemingszin, dan is het duidelijk dat de verschillen tussen scholen en klassen steeds groter worden. Een deel is grensverleggend bezig, terwijl anderen de omgekeerde richting lijken op te gaan. Leerlingeninitiatief staat onder druk. Schoolrijpheid als doel op zich duikt weer op en weegt op het kleuteronderwijs. In de lagere school beletten strakke leerlijnen om leeromgevingen te scheppen waarin kinderen eigenaarschap krijgen over de leerweg die ze volgen. We merken dus grote verschillen en de bepalende factoren zijn de klaspraktijk en de leeromgeving. Deel je de regie met de leerlingen of niet?”
“In het secundair onderwijs is de uitdaging zo mogelijk nog groter. Het is dus niet zo dat we leerlingen per se meer ruimte geven naargelang ze ouder worden, terwijl dat de logische gang van zaken zou moeten zijn. De echt ondernemende jongere dreigt daarom ons onderwijs te bypassen. Die zegt: ‘Ik kan me op een snellere en boeiender manier ontwikkelen. Ik heb jou niet nodig om te bepalen wat ik de volgende 10 minuten doe.’ Het andere uiterste bestaat ook. Sommige leerlingen dwingen ons in een andere modus en vragen: ‘Zeg me gewoon wat ik voor het examen moet kennen.’”
Hoe weet je of je als leraar ondernemingszin stimuleert?
Ferre Laevers: “We hebben een checklist uitgeschreven waarmee je als leraar zelf kan inschatten hoeveel ruimte je aan ondernemingszin geeft. Geef je leerlingen een zekere keuzevrijheid? Durf je het lessenrooster los te laten om over de vakken heen te werken? Als leerlingen een fout maken, verbeter je dan snel zelf? Stimuleer je hen om bij hun eigen evolutie stil te staan? Gebruik je ook hun ideeën voor thema’s? Zulke vragen kunnen je inspireren.”
“Dezelfde checklist bevat trouwens ook een instrument waarmee je leerlingen kan inschalen voor zelfsturing en ondernemingszin. Dat is handig, want ondernemingszin speelt zich af in de stuurcabine, in het hoofd dus. Je ziet niet hoe beslissingen tot stand komen, alleen de gevolgen zijn zichtbaar.”
Je stelt ook dat ondernemingszin aanwakkeren meer leerrendement oplevert?
Ferre Laevers: “Als je een context biedt waarin leerlingen, ondersteund door regels en afspraken, initiatief kunnen nemen en ondernemend kunnen zijn, dan verhoogt dat hun betrokkenheid. Op basis van onderzoek kunnen we een betrokkenheid van 3,5 op 5 als een minimum vooropstellen. Die score betekent dat de kinderen de helft van de tijd opletten zonder dat ze afhaken. De andere helft van de tijd worden ze geregeld tot denken aangezet. Die 3,5 op 5 staat gelijk met een leerrendement van 70%. Er zijn meer klassen die dit niet halen dan wel.”
“Een pleidooi voor meer ondernemingszin is er dus óók een voor meer output. Want ook ik heb het er moeilijk mee als blijkt dat 18-jarigen zich niet kunnen voorstellen waar de Atlantische oceaan ligt.”
De nieuwe eindtermen ondernemingszin
De eindtermen voor ondernemingszin in de eerste graad secundair maken deel uit van de sleutelcompetentie ‘ontwikkeling van initiatief, ambitie, ondernemingszin en loopbaancompetenties’. De bouwstenen uit de sleutelcompetentie realiseer je het best binnen meerdere vakken en over verschillende vakken heen. Zo leiden deze eindtermen tot een geïntegreerde aanpak in projecten en opdrachten. Ook andere eindtermen en sleutelcompetenties zijn van belang voor ondernemingszin (bv. zelfsturing en wendbaarheid, creativiteit, innovatiedenken …) Combineer die elementen voor een versterkend effect.
Op initiatief van het Departement Onderwijs en Vorming wordt het vernieuwde concept ondernemingszin verder in het veld gebracht door CEGO Vorming en Consult, Vlajo en Unizo. De eindtermen ondernemingszin voor de tweede en derde graad gaan respectievelijk in vanaf september 2021 en 2023. Klastip: Een koffer vol ondernemingszin
Log in om te bewaren
Laat een reactie achter