Specialist
Zijn kleine klassen beter?
Als er een tekort aan leraren dreigt, duikt vaak dezelfde vraag op: kunnen onze klassen groter? Pedro De Bruyckere vertelt wat de impact van klasgrootte is volgens onderzoek. Leraar Lieve opent haar klasdeur.
*Dit artikel werd gemaakt in de coronatijd. Het kan daarom beelden met mondmasker of maatregelen bevatten die vandaag niet meer van toepassing zijn.
Pedro De Bruyckere, lerarenopleider Arteveldehogeschool Gent: “Als je leraren vraagt hoe we ons onderwijs beter en de job meer haalbaar maken, krijg je vaak hetzelfde antwoord: ‘Hou de klassen kleiner’. Ook ouders en leerlingen zijn die idee genegen. Maar hoe je het ook draait of keert: kleinere klassen kosten geld. Veel geld, zelfs als je uit elke klas maar 2 leerlingen weghaalt. En dus moet je je ook afvragen of je die middelen investeert in kleinere klassen, of meer effect haalt uit andere ingrepen.”
Wat zegt onderzoek?
“Cijfers over het aantal leerlingen per klas zeggen weinig. Want wat is een klas? En hoe vergelijk je onderwijssystemen over de hele wereld? Dan lijkt de leerling-leraarratio een beter haakje: het aantal leerlingen per voltijds onderwijzend personeelslid. Die ligt in het basisonderwijs op 13, in het secundair op 9. Internationaal zitten we met die investeringscijfers in de kopgroep, weinig landen hebben een lagere ratio.”
“‘Waarom krijg ik dan keer op keer 25 leerlingen voor mijn neus?’ Leraren voelen vaak verontwaardiging als ze die cijfers zien. Maar een gemiddelde zegt lang niet alles. In dat cijfer tellen onder meer de taak- en de zorgleraar mee. En ook factoren zoals de vrijheid van onderwijs en het brede studieaanbod spelen een rol. Als je school een kleine richting aanbiedt voor 5 leerlingen, móet je ergens anders bijpassen.”
“Er is weinig onderzoek dat aantoont dat kleine klasgroepen betere leerprestaties opleveren. Maar de meeste onderzoeken tonen vooral correlaties. Wetenschappers pluizen bestaand onderzoek uit om een verband te vinden tussen de omvang van klasgroepen en hoe die leerlingen scoren op pakweg PISA of PIRLS (internationaal onderzoek rond begrijpend lezen). En aangezien de verschillen die ze daar vinden te klein zijn, luidt de conclusie vaak: de grootte van de klas heeft weinig impact op de leerwinst van je leerlingen.”
“We weten dat er veel omgevingsfactoren meespelen. Zet men in kleine klassen vooral zwakker of sterker presterende leerlingen samen? Zijn de klassen kleiner in dunbevolkt gebied? Zo kan ik nog wel factoren bedenken die je conclusies vertroebelen. Klassen in Azië zijn groter, klassen in Finland dan weer kleiner.”
“Gericht onderzoek naar oorzaak-gevolg van klasgroottes is zeldzamer. Je staat voor een gigantisch experiment: je verdeelt leerlingen willekeurig over klassen van uiteenlopende omvang en volgt ze jaar na jaar op. Die enkele onderzoeken bekennen wel meer kleur. Ja, kleinere klassen hebben een positief effect, maar vooral op jonge leerlingen. En ook leerlingen met een minder sterke socio-economische achtergrond hebben er waarschijnlijk baat bij.”
Grote klas, meer werk
“Voor veel leraren is het nochtans zonneklaar. Als je je aandacht deelt door 15 is de uitkomst toch groter dan wanneer je die deelt door 25? En omgekeerd: een grote klas betekent een veelvoud aan indrukken die jij als leraar moet verwerken. Maar die redenering is niet waterdicht. Je werkt met mensen. Terwijl een groep van 10 je soms helemaal leegzuigt, geeft die ene klas met 25 leerlingen je misschien net energie. En als je veel zorgenkindjes hebt, vragen voorbereiding, lesgeven en opvolging ook in een kleine klas erg veel van je.”
“Natuurlijk hebben leraren een punt als ze vertellen hoe de werkdruk stijgt als je klas groter wordt. Alleen al het verbeterwerk: feedback op een schrijfopdracht voor 5 leerlingen is heel wat anders dan voor 25 leerlingen. Een leraar die onder te veel druk staat, geeft minder goed les. Daar zijn ook zijn leerlingen de dupe van. Kleinere klassen bieden kansen. Meer interactie, meer tijd om problemen te detecteren en aan te pakken. Maar als je een kleine klas net zo benadert als een grote klas, boek je geen leerwinst. Dan wordt die kleine klas vooral een adempauze voor jou.”
“In een grotere groep heb je automatisch minder oog voor elk individu. Dat zadelt leraren op met het gevoel dat ze tekortschieten: wat met het welbevinden van mijn leerlingen? En dat van mezelf? Ergens kan je ook moeilijk om de macht van het getal heen: in een klas met meer leerlingen stijgt statistisch de kans op afleiding, onrust, lawaai. Na elke overbodige prikkel duurt het een tijdje eer iedereen weer bij de les is. Minder effectieve lestijd, dus minder leerwinst. Maar ook meer kopwerk voor leraren.”
“Daarom pleit ik ervoor om grote klassen vooral toe te kennen aan leraren met veel ervaring of aanleg voor die taak. Want al zegt het aantal leerlingen niet alles: vaak vragen grote klassen meer structuur, meer voorbereiding, sterker klasmanagement en extra opvolging. Een uitdaging voor elke leraar, bijna onmogelijk voor een starter.”
Kleine kleuterklassen
“Conclusie? Ik denk dat de consensus onder wetenschappers vrij sterk is dat de grootte van de klas wél een invloed heeft op de leerprestaties van je leerlingen. Bij jonge kinderen meer dan bij oudere. Maar er zijn ingrepen waarmee je meer effect bereikt: (peer)tutoring, leerlingen met achterstand gericht bijspijkeren in kleinere groepen, professionalisering. Ook op dat punt zijn onderzoekers het meestal eens.”
“Als ik de knuppel toch in het hoenderhok mag gooien: hou de klassen voldoende klein in de kleuterschool en de eerste jaren van de lagere school. De kleinste klassen vind je nu vaak in zeer specifieke studierichtingen in het secundair, de grootste in de kleuterklas. En dat druist in tegen de bevindingen van onderzoekers. Bied elk kind in die eerste jaren op school een sterke start. Daar heeft elke leraar, van kleuter- tot hoger onderwijs, baat bij.”
In de klas
Lieve Van Genechten, leraar fysica, Sint Dimpnacollege, Geel “Ik geef fysica in 5 en 6 aso. Ook naar aso-normen zijn mijn klassen groot: tot 28 leerlingen. Een theorieles lukt me met sterke en gemotiveerde leerlingen. Maar bij labo’s is dat op de limiet. Vijfdejaars die geen ervaring hebben met technische handelingen, stop je plots een ampèremeter en een voltmeter in hun handen. Logisch dat ze prutsen en zoeken. Als dan alle vingers tegelijk de hoogte in gaan, bots ik zelf op de grenzen van de fysica: ik kan mezelf onmogelijk opsplitsen.”
“Alleen als ik me tot in de puntjes voorbereid, red ik het. Voor een labo bouwen we samen een eerste keer de opstelling en test ik of elke leerling die ook op papier kan uitwerken. Tijdens korte pauzes blijf ik vaak in mijn eigen vaklokaal: cursus op de juiste bladzijde, laptop en beamer opgestart, documentjes open. Verbeterde toetsen rangschik ik volgens zitplaats zodat ik ze vlotter kan uitdelen in de klas.”
“Door die routines vind ik net genoeg tijd voor een complimentje hier en wat peptalk daar. Kan ik gemoedelijk vragen om die smartphone weg te stoppen en mijn leerlingen leren kennen. ‘Hoe kom je aan dat gips, wat zijn jullie plannen voor de 100-dagen?’ Hoe klein dat gebaar ook is, leerlingen appreciëren dat, en ik krijg meer van ze gedaan. Natuurlijk voel ik dat er soms meer nodig is. Zien wie met iets zit, daarop inspelen: als klastitularis zet ik de eerste stap. Maar de gedachte dat ons zorgteam altijd klaar staat, stelt me gerust.”
“Lesgeven in een grote klas vreet energie. Meer prikkels, meer vragen, vaker trekken en sleuren. Als ik hetzelfde labo aan een kleine groep geef, zijn we soms tien minuten vroeger rond. Tijd die zó welkom is om samen op te ruimen en te reflecteren over hun aanpak. Terwijl de leerlingen van de grote groep nog aan de laatste opdracht zitten als de bel gaat. En ik ‘s avonds dubbel zo lang zit te verbeteren. Een kleine klas kan net zo vermoeiend zijn, besef ik maar al te goed. Met gasten van het zesde middelbaar maak je makkelijker afspraken dan met woelige pubers van het derde. En als je meer leerlingen met leerproblemen of een taalachterstand onder je hoede krijgt, kom je ook in een kleine klas handen tekort.”
“Als ik als starter meteen voor de leeuwen gegooid was in een klas van die omvang, gaf ik dan vandaag nog altijd les? Ik vraag het me soms af. Gelukkig begon ik met kleinere klassen, kreeg ik de tijd om daarin te groeien. Kon ik een eigen cursus ontwikkelen, mijn vakkennis uitbouwen, routines vinden die voor mij werken. Soms draait een les anders uit dan gehoopt, mijn uitgekiende voorbereiding en twintig jaar ervaring ten spijt. Dan helpt het dat je beseft dat die dingen gebeuren. En focust op wat je plezier geeft in je job: de kans om jonge mensen verder te brengen, en de waardering die je van hen krijgt.”
Log in om te bewaren
Patrick Verbruggen
10 februari 2022Het zou al heel wat oplossen als de overheid en de doorlichting de planlast van de leerkrachten zou verlagen i.p.v. te verhogen. Een voorbeeld: Mondelinge feedback in de klas bestaat niet als het niet nog eens op papier en liefst ook nog eens digitaal vermeld werd. Als je dat (en nog veel meer zinloos papierwerk) in orde moet brengen met een klas van 28 leerlingen, dan blijft er nog weinig tijd over om je lessen correct voor te bereiden en er te zijn voor je leerlingen. Daar ligt de grote oorzaak van het feit dat leerkrachten het onderwijs voor bekeken houden. Ikzelf draai al lang mee in het secundair onderwijs en heb de tijd nog meegemaakt dat je tijdens een vrij uurtje op je gemak een koffie kon drinken met de collega's.
Jolien Philips
10 februari 2022Wat is jullie mening over co-teaching in de kleuter- en lagere school?
G. De Vos
20 februari 2022Om een splitsingsnorm twintig te realiseren zal elders bespaard moeten worden. Als een opdracht van twintig uur fulltime is, zal minder deeltijds gewerkt moeten worden. Als de opleidingen op punt staan, kunnen de zorguren afgebouwd worden. Onderwijs kan dan meer opvoedingstaken op zich nemen. Om twaalf percent leerachterstand weg te werken moeten we evolueren naar het Scandinavisch model: dat is vooral met oriëntering bezig. Na de schoolplicht tot zestien jaar heeft bijna iedereen een afstudeerrichting gevonden, o.m. voorbereiding op het hoger onderwijs. Laat leerlingen goede cijfers halen om een plaatsje te krijgen voor verdere studies, zodat ook daar geen uitval meer is. De hervorming zit nu in een overgangsfase. Er wordt gesnoeid in het aantal studierichtingen. Uiteindelijk houden we vier interessegebieden over: cultureel, economisch, medisch en technologisch. Op drie niveaus: theoretisch, theoretisch-praktisch, praktisch. Dat zal het makkelijker maken om groepen samen te stellen. Bouwen aan profielen en groepsdynamiek versterkt het zelfvertrouwen, wat dan weer winst oplevert voor de volksgezondheid!
Laat een reactie achter