Specialist
ADHD: hoe pak je het aan in de klas?
Naar schatting 5% van de leerlingen krijgt het label ADHD. Hoe ga je als leraar aan de slag met die leerlingen? En wanneer is druk té druk? Klasse vroeg het aan experten Dieter Baeyens en Saskia Van Der Oord (KU Leuven).
Wat is het verschil tussen een druk kind en een kind met ADHD?
Dieter Baeyens, professor Gezins- en Orthopedagogiek: “Labels zoals ADHD, autisme en depressie zijn een afspraak onder wetenschappers en professionals. Welke kenmerken je moet hebben, staat in het naslagwerk DSM (Diagnostic and statistic Manual of Mental Disorders) van de Amerikaanse psychiatersvereniging. Sinds DSM-IV van 1994 voldoet gemiddeld 5% van de kinderen aan de diagnostische criteria van ADHD. Dat cijfer blijft al decennia vrij stabiel.”
Saskia Van Der Oord, professor Klinische Kinderpsychogie: “Om aan het label ADHD te voldoen, moet een kind minstens 6 van de 9 kenmerken vertonen van hyperactiviteit, impulsiviteit en/of aandachtstekort. Die symptomen moeten in meerdere situaties voorkomen, dus niet alleen op school.”
“En het allerbelangrijkste: het kind of de omgeving moet er echt last van hebben. Lijdensdruk heet dat. Een kind dat vaak dagdroomt maar de lessen goed kan volgen, voldoet niet aan de criteria voor ADHD. Dat de diagnose soms pas in het secundair valt, is niet vreemd. Sommige kinderen doorlopen vrij vlot het lager onderwijs, maar lopen in hun tienerjaren vast op zelfstandig taken plannen en zichzelf organiseren.”
Hebben sommige leerlingen meer aanleg voor ADHD, of spelen opvoeding, slaapgebrek en eetpatronen een rol?
Saskia: “ADHD is ‘aanleg x omgeving’. Kinderen worden geboren met een bepaalde mate van zelfregulatie, van aandacht en beweegdrang. Maar ook de omgeving telt. Ouders en scholen met duidelijke regels en ondersteuning, kunnen de zelfregulatie en aandacht van hun kinderen versterken. Groeit een kind op zonder structuur, dan leert het misschien minder om impulsen te controleren.”
“Of suikerrijk eten ADHD triggert, is niet eenduidig. Sommige studies zien wel een klein effect, andere niet. Dan is de link tussen slaapgebrek en ADHD-symptomen duidelijker. Na een korte nacht zijn we sneller opgejaagd en minder aandachtig. Kinderen zijn dan vaak drukker. Wie aanleg voor ADHD heeft, ervaart die gevoelens nog intenser. Dat brengt ze soms in een vicieuze cirkel.”
“Concreet: door toenemende vermoeidheid raken hun taken niet af en werken ze langer door of piekeren ze ’s nachts. Dan slapen ze nauwelijks en zijn ze de volgende dag nog minder aandachtig. Hun aanleg voor ADHD versterkt dus hun slaapgebrek, en dat prikkelt hun ADHD- en andere symptomen. Daarom moet je altijd eerst slaappatronen checken. Hun slaapprobleem aanpakken kan het hele diagnostisch traject voorkomen.”
“Uit onderzoek blijkt ook dat leerlingen die later op het jaar geboren zijn, vaker een ADHD-diagnose krijgen. Jaarklassen dragen daartoe ongewild bij. De oudste leerlingen bepalen ons referentiekader. Maar dat een 6-jarige die verjaart in december zichzelf minder goed reguleert dan een 6-jarige uit januari, mag niet verbazen. Sommige experts stellen daarom multileeftijdsklassen voor. Dan ga je als leraar automatisch meer differentiëren, en druk gedrag misschien minder snel problematiseren.”
Hoe train je aandacht?
Bekijk de video met Dieter Baeyens over executieve functies.
Wat heeft een leerling aan een label? En hoe kijk je ernaar als leraar?
Saskia: “Een label kan zorgen voor begrip en erkenning: je weet je dat je niet alleen bent, dat je bij een groep hoort. Het levert, naast opluchting, ook een toegangsticket tot zorg. Ouders en kinderen worden meer serieus genomen in hun zorgnood. Al is het jammer dat je daarvoor eerst een diagnose moet laten stellen.”
Dieter: “Dat geldt niet overal. Sommige scholen doen redelijke aanpassingen zonder label, andere eisen het label. Maar vinkt een leerling voor elke van beide probleemgroepen (aandachtproblemen en hyperactiviteit) maar 5 kenmerken aan – 10 in totaal dus – dan heeft die geen recht op redelijke aanpassingen. Daarin is de toekenning van redelijke aanpassingen en andere ondersteuning op basis van labels soms wat unfair. Dat we in het lager onderwijs steeds minder met labels werken, maar meer met ondersteuningsnoden, is daarom hoopvol.”
Saskia: “Labels hebben immers ook een keerzijde. Ze kunnen leerlingen afremmen. Ze voelen zich falen, denken dat ze minder zijn. Of ze nemen minder verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag. Soms leiden ze tot selffulfilling prophecy: ‘Door mijn ADHD zal het niet lukken.’ Wees ook waakzaam voor stigmatisering. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat leraren de schoolse capaciteiten van leerlingen met ADHD onderschatten. Voor hun succes zal zowel het kind als de leraar dingen moeten aanpassen.”
Bij leerlingen uit kwetsbare of anderstalige milieus, wordt ADHD soms ondergediagnosticeerd? Hoe komt dat?
Dieter: “Wij werken met de DSM, maar in niet-westerse landen gebruikt men vaker de tegenhanger van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Die spreekt van een ‘hyperkinetische stoornis’. Dat overlapt deels met ADHD, maar is een veel strengere diagnose. Je moet zowel aandachtsproblemen als hyperactiviteit en impulsiviteit vertonen. Voor het label ADHD in de DSM volstaat de aanwezigheid van een van beide probleemgroepen. Het logische gevolg: minder labels in regio’s die de DSM niet als richtlijn gebruiken.’’
Saskia: “De criteria waarmee je de diagnose stelt, vertellen wat onze maatschappij belangrijk vindt. Sommige landen houden de lesdag korter en laten kinderen meer buitenspelen. Daar zijn mensen misschien ook wat toleranter naar aandachtsproblemen en hyperactief of impulsief gedrag. Dat heeft mogelijk een gunstig effect op de ADHD-symptomen van een kind, maar ook op hoe snel we bepaald gedrag als lastig en afwijkend bestempelen en daarvoor een diagnose willen.’’
Is medicatie een must?
Dieter: “Voor alle kinderen met ADHD zijn psycho-educatie en omgevingsaanpassingen de eerste piste. Pas de klas aan, bied meer structuur, voorzie hoofdtelefoons of bouw beweging in. Adolescenten kan je daarnaast ondersteunen in beter plannen en organiseren. Dan is medicatie misschien niet nodig. Maar leerlingen met ernstige ADHD die een zware impact op hun welzijn ervaren of ernstige gedragsstoornissen vertonen, hebben naast die aanpassingen wel vaker medicatie nodig.”
“Een aantal maanden pillen nemen, zorgt voor een gevoel van verlichting bij kinderen, ouders en leraren. Maar doorgaans werkt die medicatie niet de hele dag. Duurzame gedragsinterventies blijven dus altijd belangrijk.’’
Hoe zet je leerlingen met ADHD op weg om beter te studeren of op te letten?
Dieter: “Zit iemand in een rolstoel, dan vinden we het heel normaal dat er een lift is. Een te korte aandachtspanne is minder zichtbaar, dat maakt ons minder bereid tot aanpassingen. Bekijk ADHD dus eerst als een afstemmingsprobleem tussen de klascontext en de leerling. Niet als iets wat alleen bij die leerling ligt. Bij veel persoonlijke maatregelen heeft de hele klasgroep baat, zoals structuur en een warm leerklimaat. Dat is eigenlijk gewoon goed onderwijs.’’
Saskia: “Observeer bij kinderen wat er voorafgaat aan afgeleid of druk zijn. Welke voorspellers en gevolgen zijn er? Kan een leerling zijn aandacht echt niet meer bij de oefening houden, dan heeft die baat bij een korte pauze. Bij andere leerlingen heeft een compliment als ze een deel van hun taak afwerkten een gunstig effect op hun gedrag.’’
“Uit ons eigen onderzoek bleek dat gewenst gedrag belonen in de klas bij jongere kinderen beter werkt dan structureren. Terwijl dat bij kinderen van 9-12 jaar andersom was. Een mogelijke verklaring? Misschien gaan leraren van oudere kinderen ervan uit dat die zelf al structuur kunnen aanbrengen.’’
“Bij adolescenten is leren plannen en organiseren de sleutel. Dat planningsprobleem kan sterk verschillen. Sommige leerlingen gebruiken Smartschool niet goed, andere vergeten hun boeken of vertonen uitstelgedrag. Start een leerling moeilijk aan een taak, dan helpt visualisatie: hoe zal ik me voelen als de opdracht af is? Of je knipt die taak op in hapklare brokjes. Wekkers zetten helpt wie snel en lang afdwaalt. Blijven leerlingen toch tegen problemen aanlopen of stijgt hun lijdensdruk, dan is hulp van de zorgcoördinator of het CLB aangewezen.”
Welke redelijke aanpassingen werken het best bij ADHD?
Dieter: “Dat varieert van leerling tot leerling, maar ook van de gebruikte lesmethoden. Het diagnostische verslag van de leerling is een goed startpunt. Daarin doet een hulpverlener suggesties. De zorgcoördinator bekijkt vervolgens welke aanpassingen voor de school haalbaar zijn.”
“Mijd in elk geval algemene tips. In een apart leslokaal je examen maken, is niet voor elk kind met ADHD zaligmakend. Sommige worden net gerustgesteld door de aanwezigheid van hun vrienden in de grote zaal. Anderen hebben dan weer absoluut nood aan een stille ruimte.”
Saskia: “Pas de context aan, zonder de norm te verlagen. Snoei niet in de leerstof of maak de toets niet makkelijker. Observeer en bespreek samen wat je leerling kan helpen. Voor de ene is dat een koptelefoon, voor de andere hardop voorgelezen instructies. Wat werkt, verschilt per kind. Dat geldt ook voor studeren: sommige leerlingen met ADHD hebben een hyperfocus en kunnen lang studeren als de deadline dichtbij is. Andere delen de tijd op in blokken van een kwartier en belonen zichzelf regelmatig.”
Hoe stellen leerlingen met ADHD het na hun 18de? Kan je ‘eruit groeien’?
Saskia: “Sommige symptomen van ADHD, zoals ‘klimt vaak op dingen’, gaan niet meer op na de kindertijd. Wat ook helpt: na het afstuderen kan je meestal je omgeving wat kneden. Wie buiten werkt, ervaart dan mogelijk minder last van ADHD-symptomen dan aan de schoolbank.”
Dieter: “Symptomen evolueren, zien we in studies. Aandachtsproblemen blijven het meest stabiel, maar hyperactiviteit en impulsiviteit nemen door de band met ongeveer 50% af. Toch kan je als jongvolwassene nét meer tegen je beperkingen aanlopen. Je krijgt minder ondersteuning terwijl er meer van je wordt verwacht: kinderen op tijd naar school brengen, deadlines halen op je werk, boodschappen doen. En de impact van impulsieve keuzes is vaak groter op volwassen leeftijd. Spring je zonder rijbewijs in een auto of koop je massaal online, dan breng je jezelf in gevaar.”
“Op volwassen leeftijd verschuift de drukte van de buitenkant naar de binnenkant. Mensen kunnen langer op een stoel zitten, maar doen het daarom nog niet graag. Ze gaan liever niet op strandvakantie, maar het lukt wel. Ze zijn dan vooral innerlijk rusteloos.”
Saskia: “Volwassenen met ADHD schatten zichzelf als creatief, dynamisch, flexibel en sociaal-empathisch in. In ons kwalitatief onderzoek vonden jongeren met ADHD tussen 13 en 15 jaar het moeilijk om positieve aspecten te benoemen. Ze wilden vooral erkenning voor wat moeilijk loopt. Vermoedelijk speelt op die leeftijd afwijzing en stigma door leeftijdsgenoten een rol, en ze zitten ‘vast’ in een schoolsysteem wat niet goed matcht met hun symptomen.”
“Wijs ze als leraar niet voortdurend op de positieve punten van ADHD, maar luister naar hun noden. En zoek samen uit hoe je ze kan helpen en ondersteunen tijdens hun schoolloopbaan.”
Op zoek naar meer? Neem een kijkje op de academische werkplaats voor ADHD en druk gedrag of Zorgpad ADHD.
Log in om te bewaren
Shauni Van Doren
9 augustus 2024De link naar een publicatie op de VAPH website in de introductie tekst werkt niet. In welke publicatie vonden jullie die 5%?
Sara Frederix
6 september 2024Dag Shauni, bedankt om dat te melden. Ik check het nog eens voor je bij de redacteur. Sara van Klasse
Sara Frederix
6 september 2024Shauni, ondertussen zit er een nieuwe link achter het artikel. In die bron vind je meer info over die 5%: https://www.thelancet.com/pdfs/journals/lanpsy/PIIS2215-0366(23)00272-9.pdf
Hanne
15 november 2024Dag Klasse,
Ik struikel een beetje over het blokje:
"Dat geldt niet overal. Sommige scholen doen redelijke aanpassingen zonder label, andere eisen het label. Maar vinkt een leerling voor elke van beide probleemgroepen (aandachtproblemen en hyperactiviteit) maar 5 kenmerken aan – 10 in totaal dus – dan heeft die geen recht op redelijke aanpassingen. Daarin is de toekenning van redelijke aanpassingen en andere ondersteuning op basis van labels soms wat unfair. Dat we in het lager onderwijs steeds minder met labels werken, maar meer met ondersteuningsnoden, is daarom hoopvol.”
Ik dacht dat elke leerling recht heeft op redelijke aanpassingen, ongeacht wel of geen diagnose. Maar misschien interpreteer ik het stukje tekst verkeerd?
Alvast bedankt!
Laat een reactie achter