Specialist
Sterke taal bij kleuters: da’s (af)gesproken!
Hoe vlot kleuters van 4 à 5 jaar Nederlands spreken, voorspelt hun taal- en leesniveau later. Onderzoeker Helena Taelman vertelt hoe kleuterleraren effectief inzetten op woorden, interactie en preteaching. Zorgleraar en teamteacher Anne Vanderhaegen neemt je mee naar haar diverse klas.
Krachtig en uitgebreid onderzocht, zo beschrijft Leerpunt de interventies via gesproken taal. Het effect is hoog in alle fasen van het leerplichtonderwijs, maar het sterkst in het kleuteronderwijs. Hoe je het aanpakt, verschilt natuurlijk: kringgesprekken en verhalen voorlezen bij kleuters, snedige debatten en overtuigende presentaties bij tieners. Maar op de principes erachter kleeft geen leeftijd: rijke interactie en dialoog uitlokken, bouwen aan een grote woordenschat, veel gerichte vragen stellen en taalsteun bieden.
Spreektaal is bij uitstek het speelveld van kleuterleraren. Peuters van 2,5 jaar starten met een sterk verschillende taalbagage. Helena Taelman, docent ‘Taal in de kleuterklas’ in Odisee Aalst: “Meer nog dan dat startpunt is het niveau Nederlands dat 5-jarigen halen een sterke voorspeller van hun taal- en leesbegrip later. Met effectieve ingrepen kunnen kleuterleraren timmeren aan de basisgeletterdheid van elk kind. Eerst via gesproken taal, daarna voegen ze er de eerste geschreven letters en woorden aan toe.”
De kracht van verhalen
Helena Taelman: “Geen kleuterleraar die niet voorleest. Vertellen is bij kleuters immers dé topinterventie rond rijke gesproken taal, stelt internationaal onderzoek. Maar gingen we vroeger elke dag voor een nieuw verhaal, dan lezen we vandaag – voortschrijdend inzicht – vaker uit hetzelfde boek voor. Van de oppervlakte naar de diepte, van meer naar beter.”
“Door bij elke voorleesbeurt nieuwe doelen na te streven, benut je de rijkdom van kinderboeken en het leervermogen van kinderen. De ene keer focus je op nieuwe woorden, de andere keer op inzicht in patronen: het verhaal start met personages die een probleem hebben en via acties komen ze tot een oplossing. Als kinderen die lijn vatten, kunnen oudere kleuters anekdotes die ze zelf vertellen ook op die manier structureren.”
“Vóór je het verhaal aan de hele klas voorleest, ligt er een mooie kans voor preteaching. Ook dat principe wint terrein in het onderwijs. Welke kinderen halen nog niet het Nederlandse taalniveau om meteen mee te zijn? Wie mist bepaalde kennis van de wereld? Door een voorleesbeurt vooraf van de zorg- of klasleraar krijgen die kinderen een duwtje in de rug. En als actieve uitloper laat je de kleuters het verhaal naspelen, een tekening maken of via coöperatieve werkvormen aan elkaar vertellen.”
De val van gesloten vragen?
Helena Taelman: “Taal leeft van interactie. En vragen stellen levert je info over het verhaalbegrip van je leerlingen. Daarom doorbreken leraren tijdens het voorlezen de luisterhouding voortdurend. ‘Hoe voelt de kapitein zich?’ Of als die vraag te moeilijk is: ‘Is de kapitein boos of bang?’ Met wat ondersteuning of hints als het nodig is: bang herken je zo, boos op die manier. En als een kind vlot met het goede antwoord komt, gooi het dan een iets complexere vervolgvraag voor de voeten. Hoe zie je dat die boos is? Dat doorvragen zetten we misschien nog te zuinig in, terwijl daar veel taalwinst ligt.”
“Internationaal onderzoek onthult dat we kleuters vrij vaak gesloten vragen voorleggen. ‘Is de beer nieuwsgierig?’ Om daarna meteen verder te lezen. Die gesloten vragen moeten we niet opbergen, maar – aangepast aan het niveau en de leeftijd van je leerlingen – wel gericht aanvullen met voldoende open vragen.”
“Bij de jongste kleuters blijf je met je vragen in het hier en nu. Dan kunnen ze antwoorden met zinnen, handelingen of vingerwijzen. Bij oudere kinderen kan je voorbij de klascontext stappen: waarvan is de maan gemaakt, denk je?”
Woordenschat boven de lat
Helena Taelman: “Nog een pijler, die zeker niet losstaat van interactie en voorlezen, is gericht timmeren aan woordenschatuitbreiding. Ook dat is een langetermijninspanning naar begrijpend lezen. Je geeft kinderen immers voor allerlei thema’s een eerste laag van woord- en wereldkennis waarop ze voortdurend nieuwe begrippen kunnen enten. Als je 3 weken rond het thema ‘bouwen’ werkt, vertrek dan vanuit verschillende perspectieven. Focus de eerste week op de architect, de tweede op veiligheid, de derde op werkmateriaal.”
“Nieuwe woorden mogen moeilijk en uitdagend zijn, net als teksten. Maar breng de betekenis expliciet aan, visualiseer de woorden en ondersteun ook hier met preteaching of door zelf hardop na te denken. ‘Driftig, dat betekent heel erg boos zijn. Kijk maar hoe hij met zijn voeten stampt.’ Laat nieuwe woorden terugkeren tijdens andere activiteiten: ‘Sluipen jullie allemaal naar de hoeken?’ En hang de afbeelding van nieuwe woorden achteraan op in je klas als reminder aan jezelf. Tijdens een ander thema zie je dan zinvolle kansen om die ‘oude’ woorden in je uitleg te sluizen.”
“Woorden vaak herhalen en gebruiken in rijke contexten is cruciaal. Als kinderen tijdens het voorlezen nieuwe woorden horen, volstaat een beetje uitleg niet om ze op te slaan of later te gebruiken. Kinderbreinen zijn sponzen, klinkt het geregeld. Maar die spontane opnamekracht overschatten we.”
Taal tijdens routines
Helena Taelman: “Er ligt voor gesproken taal ook een belangrijke rol bij je lessen wetenschap of techniek. Maak die heel talig: ‘Welke ingrediënten hebben we nodig om een lekkere limonade te maken?’ Of ‘Hoe kunnen we een gezin dat in onze stad aankomt onderdak geven?’ Is antwoorden in zinnen nog moeilijk? Je kan vaste zinsconstructies aanbieden die ze aanvullen: ‘Het probleem is dat …’ of ‘Ik voorspel dat …’ Hun hele schoolcarrière zullen leerlingen die onderzoekstaal keihard nodig hebben.”
“Als we geen taalkans willen missen in de kleuterklas, richten we onze pijlen dan op de vele routines zoals veters knopen en boterhammen eten of zoeken we naar effectiviteitswinst in de klassieke taalactiviteiten? Die vraag krijg ik soms.”
“Idealiter lukken beide. Maar internationale onderzoeken kijken vooral naar het tweede. Want als je alleen in je klas staat – in het buitenland is co-teachen default, hier nog niet – zijn die tussenmomenten zeer belastend. Veel kleuters hebben jouw hulp nog nodig en je hebt maar 2 ogen en evenveel handen.”
In de klas
Anne Vanderhaeghen, teamteacher in de derde kleuterklas van SJC Basisschool Visitatie in Sint-Amandsberg: “Taal staat centraal in onze kleuterklassen. Interactief voorlezen bijvoorbeeld doen we al lang. Eerst de cover van het boek tonen en dan open vragen vuren met voldoende taalsteun: ‘Over wie gaat het verhaal denk je?’ of ‘Wat maakt dat meisje mee?’ Ideaal om taal en interactie te stimuleren. Maar de allerkleinste kleuters – er zijn er die alleen binnen de 4 huismuren opgroeien, geen crèche bezoeken waar ze in groep leren functioneren, geen Nederlands horen – blokkeren op die open vragen.”
“In de eerste kleuterklas lokken we daarom in eerste instantie antwoorden uit. ‘Op dit boek staat een bruine beer. Welk diertje zie je?’ ‘Een bruine beer!’ ‘Ja, dat klopt. Er staat een bruine beer.’ Leerlingen krijgen de kans om te groeien. De complexiteit van de vragen bouwen we daarna stelselmatig op. En door ouders uit te nodigen in de klas proberen we ook thuis een leescultuur te stimuleren.”
“Ook in de derde kleuterklas blijven we kijken naar het niveau voor Nederlands van iedere kleuter. Lanceer je onvoorbereid een nieuw thema met een boek, dan krijg je vingers van de meest talige leerlingen. Geef je die telkens het woord, dan haken sommige kinderen af. Dus doen we aan preteaching. Een voorproefje op het verhaal geeft die kleuters later in de klas ook de kans om vragen te beantwoorden.”
“De groep leerlingen die preteaching krijgt, varieert. Deels omdat we kinderen maandelijks koppelen aan een buddy die mee het verhaal mag ontdekken. Ze voelen zich niet de kneusjes. Ze zijn spionnen die ‘geheime info’ meekrijgen. Terug in de klas mogen ze een tipje van de sluier lichten over het boek. Daarmee wakkeren ze de nieuwsgierigheid van de klasgenoten over het nieuwe thema aan.”
“Vroeger sloegen we bij het voorlezen soms moeilijke woorden over en vormden we alle werkwoorden om naar de tegenwoordige tijd. Nu niet meer. Eigenlijk was dat niet respectvol naar de auteurs en betuttelend naar onze leerlingen. Alsof ze de woorden niet aankunnen. Nu zitten onze leraren samen bij elk nieuw thema en selecteren ze focuswoorden. Bij het thema bouwen – het boek ‘Daan De Hijskraan’ – gaat dat over woorden als ‘werf’, ‘zwaar’ of ‘betonmolen’. Die nieuwe woorden brengen we via directe instructie heel expliciet aan en komen daarna terug in speelhoeken, reken- en knutselopdrachten.”
“Soms doen we daar ook preteaching. Dan trekken we eerst met enkele kinderen naar een werf in de buurt. Als we brainstormen rond het thema ‘bouwen’ of als in een boek een illustratie van een hijskraan verschijnt, kunnen ze meer dan alleen de term opdiepen. Voor het thema ruimte bezoeken we vooraf de Sterrenwacht. Sommige kinderen komen met hun ouders overal, andere bijna nergens. Hun woordenschat weerspiegelt dat helaas.”
“Van de nieuw verworven woorden maken we kaartjes met afbeeldingen. Die halen we af en toe boven zodat kinderen ze blijven herhalen. De opdracht varieert: sommige kleuters omschrijven de woorden – mijmeren, ‘da’s nadenken op een mooie manier’, vertelde een meisje – terwijl klasgenoten raden; andere beelden ze uit. De focuswoorden leven vrolijk verder op de speelplaats, merken we. Als een kind plots ‘bestuiven’ roept, lachen we: zot hoe graag onze kleuters moeilijke woorden oppikken en gebruiken.”
Log in om te bewaren
Laat een reactie achter