Specialist
De genderkloof in onderwijs: waarom jongens achterblijven
Jongens presteren minder goed dan meisjes, blijven vaker zitten en haken sneller af. Is ons onderwijs te veel op meisjesmaat? Of staan er te weinig mannen voor de klas? Expert Wendelien Vantieghem (UGent) onderzoekt 5 vaak gehoorde verklaringen voor de genderkloof in onderwijs.
Wendelien Vantieghem: “De cijfers over de genderkloof in onderwijs liegen er niet om. In de meest recente metingen zie je dat 5,6% van de jongens een C‑attest krijgt, tegenover 3,7% bij de meisjes. En waar 10,7% van de meisjes vroegtijdig de schoolbanken verlaat, is dat bij de jongens 17,3%.”
“Al tijdens de jaren 70 merkte men dat de weegschaal op vlak van schoolse prestaties naar de andere kant begon over te hellen. In tegenstelling tot de periode daarvoor, kregen meisjes meer kansen om te studeren en presteerden ze ook beter.”
“Je hoort regelmatig verklaringen over het waarom van die genderkloof in onderwijs. Ons buikgevoel zegt ons heel wat over de verschillen tussen meisjes en jongens. En die zijn er zeker. Onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat jongens – over het algemeen – meer disruptief gedrag vertonen. Ze verstoren de les vaker door luidop te praten, niet aandachtig te zijn of te wiebelen op hun stoel. Logisch dat ze het minder goed doen op school, zou je denken.”
“Dat gedrag wegzetten als ‘typisch jongens’ is te kort door de bocht. Want we nemen onze vooroordelen te snel voor waar, en versterken ze zo onbewust. En dat is net niet wat jongens – én meisjes – nodig hebben.”
Verklaring 1
Onderwijs is op meisjesmaat gesneden
Wendelien Vantieghem: “We verwachten van leerlingen dat ze luisteren naar wat de leraar zegt, punctueel en netjes werken, samenwerken met anderen … Jongens kunnen dat ook, maar het stereotype leeft dat een voorbeeldleerling meer meisjesachtig of ‘feminien’ gedrag vertoont. Actief en competitief gedrag waarderen we in de klas dan weer minder. ‘Typisch jongens’, volgens velen. Al in de lagere school krijgen leerlingen – soms heel subtiel – die boodschappen mee. Zowel jongens als meisjes gaan ze internaliseren. En daar knelt het schoentje.”
“Vanaf het secundair komt daar nog een extra laag bij: de vriendengroep. Onderzoek toont aan dat jongens die gedrag vertonen dat we typisch verwachten van meisjes, sneller worden afgestraft. Hun zachte, zorgzame kant tonen wordt hen in die levensfase vaak niet in dank afgenomen door leeftijdsgenoten. En dat brengt hen in een lastig parket: de verwachtingen van leraren zijn niet hetzelfde als die van andere leeftijdsgenoten. Ze gaan dus jongleren: wanneer toon ik welk gedrag?“
“Dat school belangrijk is, beseffen veel jongeren wel. Maar we zien dat jongens veel minder vrijheid te hebben om aanvaardbaar gedrag te stellen. Ze ontwikkelen strategieën om met die beperkte manoeuvreerruimte om te gaan. Ze werken bijvoorbeeld niet voor school, of beweren alleszins dat ze zich niet inzetten. Zijn hun punten goed, dan hebben ze gewoon talent. Zijn ze dat niet, dan hebben ze op zijn minst geen gezichtsverlies geleden. Of ze gaan voor een rol als klasclown om de aandacht af te leiden.”
“En daar loopt het wel eens mis. Want voor sommige jongens werken deze strategieën niet. Een deel van hen haakt af en ontwikkelt een aversie voor school.”
Verklaring 2
Er staan te weinig mannen voor de klas
Wendelien Vantieghem: “Het aandeel vrouwen in onderwijs is groot. In het kleuteronderwijs gaat het om 96,6% van de personeelsleden. En in het gewoon lager en secundair onderwijs respectievelijk 87,4% en 62,2%. De vervrouwelijking van het onderwijsberoep was dan ook lang een mogelijke verklaring voor de genderkloof in onderwijs en de mindere prestaties van jongens. Vaak met het achterliggende idee dat een man jongens beter in het gareel kan houden.”
“Dat er nuanceverschillen bestaan tussen hoe mannen en vrouwen voor de klas staan, klopt. Ook in de manier waarop ze een relatie opbouwen met leerlingen. Maar onderzoek toont aan dat het geslacht van de leraar amper invloed heeft op de leerresultaten. Wat nog opvalt: jongens ervaren vrouwelijke leraren als correcter. Meer mannelijke leraren is dus niet de oplossing voor onze jongens.”
“Er is wel zoiets als de impact van de leraar als rolmodel. Op dat vlak is het gunstig om meer mannen voor de klas te krijgen. Net als mensen van kleur, leraren met een beperking … Een divers lerarenkorps is een meerwaarde voor álle leerlingen. Want elke leraar legt andere accenten en heeft andere blinde vlekken.”
Verklaring 3
Jongens en meisjes zitten beter apart
Wendelien Vantieghem: “Gescheiden scholen of klassen blijken om meerdere redenen geen goed idee om de genderkloof in onderwijs te dichten. Zo zorgen meer meisjes in de klas bijvoorbeeld voor betere attitudes en resultaten voor de volledige klasgroep.”
“We overschatten vaak de verschillen tussen jongens en meisjes. Die zijn minder groot dan de verschillen binnen een van beide groepen. Wees daarom voorzichtig om op basis van geslacht allerlei kenmerken toe te wijzen. Niet evident natuurlijk als je tijdens een les van 50 minuten voortdurend beslissingen moet maken. Dan reageer je sneller vanuit vooroordelen: een jongen die luid praat tijdens een groepswerk zal wel niet met de inhoud bezig zijn.”
“Met aparte scholen of klassen geven we de boodschap dat meisjes en jongens zo verschillend zijn dat een aparte behandeling nodig is om daaraan tegemoet te komen. Je houdt bovendien geen rekening met leerlingen die zich niet in een van deze categorieën herkennen. Op klasniveau is dat net hetzelfde. Groepjes maken voor een opdracht? Handig: de jongens en de meisjes. Alleen zeg je dan: ‘Jullie zijn zo verschillend dat dit een logische indeling is.’”
Verklaring 4
Jongens krijgen altijd de schuld
Wendelien Vantieghem: “Onderzoek van Els Consuegra toont aan dat leraren jongens effectief sneller berispen. Ze tikken hen 3 keer zo vaak op de vingers. Een aandeel van die berispingen is terecht, want ze vertonen meer storend gedrag. Toch zie je ook dat meisjes met hetzelfde gedrag vaker wél wegkomen. Een jongen die zit te babbelen met zijn buur – al gaat het over de opdracht – wordt sneller aangesproken dan een meisje dat zit te grappen met een vriendin.”
“Veel leraren hebben het idee dat ze alle leerlingen automatisch gelijk behandelen. Maar hokjesdenken doen we allemaal. Er daarom bewust voor kiezen om alle jongens minder te berispen is natuurlijk onmogelijk en niet wenselijk. Maar wie zich bewust is van die valkuil, trapt er minder snel in.”
Verklaring 5
We dagen jongens te weinig uit
Wendelien Vantieghem: “Meer inzetten op competitie omdat jongens daar over het algemeen meer van houden? Klinkt logisch, maar veralgemenen houdt gevaren in. In realiteit zullen heel wat jongens meer competitie geweldig vinden, maar ook heel wat meisjes. En sommige jongens zullen net sneller afhaken.”
“Wat je dan wel kan doen? Stel jezelf de vraag: wat is helpend voor iedereen, maar misschien voor bepaalde groepen nog meer? Dan ga je automatisch aanpassingen doen: diversificatie in lesmethoden, binnenklasdifferentiatie, heldere instructie geven, werken volgens het ABC-model van motivatie … Die zaken zijn voor alle leerlingen gunstig, maar voor sommigen – bijvoorbeeld de jongens – op bepaalde momenten net iets meer.”
“Pas dus niet je aanpak aan voor ‘de jongens’ maar realiseer je tegen welke moeilijkheden zij soms botsen. En doe hetzelfde voor al je leerlingen. Makkelijk is dat niet: de school is geen eiland, stereotypen over jongens zijn overal aanwezig. Maar in je klas kan je er zelf voor kiezen om op noden en talenten niet meteen een label te plakken. Het is niet omdat een kind een andere thuistaal heeft, dat het slecht is in Nederlands. En het is niet omdat een leerling een jongen is, dat hij van competitie houdt. Of niet kan stilzitten.”
Log in om te bewaren
Laat een reactie achter